Over religie kun je makkelijk een satire schrijven. De gebruiken van een godsdienst zijn voor mensen die dat geloof niet hebben, al snel belachelijk. Ook de politiek leent zich voor satire, aangezien er vaak een kloof is tussen de beoogde idealen en het cynisme dat nodig is om ze te bereiken. Een satire over de wetenschap is een stuk lastiger, al zijn Hermans’ Onder professoren en ’t Harts Ter navolging geslaagd. Ik denk dat het komt doordat beide auteurs zich beperken tot het falen van individuele geleerden. Ze drijven niet de spot met het zoeken naar kennis.
Toen de Britse schrijver Malcolm Bradbury in 1987 zijn novelle Mensonge publiceerde, greep hij hoger. Hij pakte niet slechts de letterdames en -heren aan, maar stak vooral de draak met de wetenschap zelf, met name met een stroming in de geesteswetenschappen die bekendstaat als structuralisme en deconstructivisme. Het boekje is niet komen gelden als zijn beste werk en dat is eigenlijk ook wel begrijpelijk. Recensenten hebben zelf veelal een letterenstudie gedaan en voor hen is de satire te schrijnend.
Zeer kort door de bocht samengevat: het structuralisme legt er de nadruk op dat woorden hun betekenis niet ontlenen aan een correspondentie met de werkelijkheid, maar aan contrast met andere woorden. Licht staat tegenover donker, om eens iets te noemen. Als de woorden echter niet naar vaste begrippen verwijzen, is de uitleg ervan (deels) subjectief. De lezer construeert de betekenissen. Deconstructivisten zoeken daarom in teksten naar zaken die de auteur er wellicht niet in heeft gelegd.
Daar is op zichzelf niets mis mee. Multatuli heeft Woutertje Pieterse zeker niet bedoeld om eenentwintigste-eeuwers kennis te laten maken met de vroege negentiende eeuw, maar als u er om die reden plezier aan beleeft – en ik kan het boek van harte aanraden – dan moet u er vooral van genieten. Ik weet zeker dat Multatuli er geen bezwaar tegen zou hebben gemaakt. Zijn plezier was het schrijven; nu de creatieve fase was afgerond, was Wouter van de lezer.
Met andere woorden, de auteur moet zich niet bemoeien met de uitleg van zijn teksten. “De auteur is dood”, zoals men zegt. En dat is waar Bradbury’s satire begint.
Thus, if the author was dead, it was still necesessary to have a Deconstructionist author who could explain this to us. Though the book was dead, someone or something had to explain this in the Deconstructionist book.
Hierin, zo legt Bradbury uit, ligt de betekenis van de structuralistisch-deconstructivistische denker Henri Mensonge. Dat u daarvan nog nooit hebt gehoord – wat betekent mensonge ook alweer? – is juist de kern van de zaak: geloofwaardigheidsbehoud dwong Mensonge zichzelf zoek te maken, om zo te verhinderen dat het feit dat hij wel degelijk bestond werd gebruikt als argument tegen zijn theorie.
Is dat grappig? Ja. Het is zeker amusant en het is Bradbury wel toevertrouwd om schertsenderwijs de lezer vertrouwd te maken met de basisprincipes van de geparodieerde stroming. Het is bovendien leuk hoe het taalgebruik van de ouwehoerende klasse wordt geparodieerd. Mensonges onbekendheid is bijvoorbeeld
… an act of faith, a matter of design, a deed of determination, indeed one might say an ontological necessity, or to be more precise, an anti-ontological necessity.
Toen ik het boekje in 1992 voor het eerst las, legde ik het uiteindelijk wat geërgerd neer. De eigenlijke grap – een deconstructivist die zichzelf deconstrueert – was vrij snel gemaakt, en daarna bleef het een parodie die een bestudeerd slecht Engels gebruikt om de stilistische armoede van letterenpublicaties te parodiëren. Dat was even leuk, en natuurlijk lachte ik als er weer eens “oorlogswolken samenpakten” of “rivieren van inkt werden uitgegoten”. Maar ik vond negentig pagina’s wat te veel van het bestudeerd slechte.
Bij herlezing begon het me na dertig pagina’s al tegen te staan. Terwijl de geesteswetenschappen zo verschrikkelijk mooi kunnen zijn, herinnert Mensonge ons aan een heel andere praktijk. Dat wetenschappelijke objectiviteit moeilijk haalbaar is, is te vaak gebruikt als excuus om er ook niet naar te streven. Combineer dat met het feit dat de gemiddelde wetenschapper niet in staat is leesbaar te schrijven, en het plezier is weg. Van structuralisme en deconstructivisme vernemen we niet meer zo veel, maar er is een geesteloze productiedraaierij voor in de plaats gekomen.
Ik houd met elke vezel van geschiedenis en de andere geesteswetenschappen. Dat zit dieper in me dan ik zelf, en om een of andere reden blijft het aanwezig, hoewel ik dagelijks word geconfronteerd met de teleurstellend lage kwaliteit van het academisch bedrijf. Het lachen om Mensonge is me te moeilijk – het boekje is namelijk, net als Ter navolging, in feite geen parodie maar een schrijnend accurate beschrijving van de werkelijkheid.
Toch is de uitdrukking anti-ontologische noodzakelijkheid briljant. Ik hoop die nog een keer te kunnen gebruiken.
Ik kan me echter voorstellen dat 90 pagina’s een beetje veel is.
“anti-ontologische noodzakelijkheid” is inderdaad briljant. Ik ga ook eens kijken of ik die ergens door mijn conversatie kan vlechten. “Dominante etnoklasse” lukt nog wel eens (ander woord voor Hollander).