
We waren de eersten, na een millenium of twee, die de plek bezochten en wisten wat er was gebeurd. Vroeg in de ochtend hadden we in Shiraz een taxi gehuurd en waren we vertrokken naar Yasuj, 150 kilometer naar het noordwesten. Zoals alle Iraniërs was onze chauffeur een en al beleefdheid en deed hij zijn uiterste best ons het gevoel te geven dat we thuis waren. Het bandje van Modern Talking was al vier keer voor ons afgedraaid toen we op onze bestemming waren aangekomen.
De laatste die het had geprobeerd, was Henri Speck geweest. Dat was 1979. Hij doceerde Engelse letterkunde aan de Amerikaanse Universiteit van Shiraz, hield van wandelen en fietsen door het prachtige zuiden van Iran, en probeerde de Perzische Poort te vinden, de bergpas waar Alexander de Grote zich een weg door het Zagrosgebergte had gevochten. Speck had al vastgesteld dat alle eerdere identificaties onjuist waren, en had uitgeknobbeld dat het slagveld in feite de Tang-e Meyran bij Yasuj was. Helaas kon hij de plaats nooit bezoeken. Toen hij in het kleine stadje kwam aanfietsen, was de Iraanse Revolutie begonnen. Bij het politiekantoor hoorde hij dat Amerikanen niet veilig waren.
Speck fietste dus verder naar Basra, werkte nog een tijd in Mosul, en belandde uiteindelijk in Oxford. Zijn onderzoek naar de Perzische Poort verdween in een la. Tot hij zijn ongepubliceerde artikel terugvond en het in 2002, zonder de foto’s die hij eigenlijk had willen hebben, toch maar publiceerde. Hij was tot acht kilometer van zijn doel gekomen.
Mijn reisgenoot Marco en ik hadden meer succes. Het was eenvoudig de Tang-e Meyran te vinden, en ook het bergpad waarlangs de Macedoniërs om de Perzische posities waren getrokken, was makkelijk gevonden. Rond het middaguur wisten we al zeker dat Speck gelijk had gehad. Het was jammer dat de Amerikaan niet bij ons was: de eersten die op dit punt stonden, wetend welke historische gebeurtenis zich hier had afgespeeld. We voelden ons bevoorrecht en staken de Italiaanse sigaren op die we voor de gelegenheid hadden gereserveerd. 18 februari 2004 is een van de gelukkigste dagen van mijn leven.
Net als het stukje dat ik gisteren publiceerde, gaat ook dit over de magie die je ondervindt als je het verleden even kunt aanraken. Omdat ik in feite hetzelfde verhaal vertel en ik een luie donder ben, rond ik af met dezelfde woorden als gisteren: deze ervaring is de reden om het verleden te bestuderen. De vraag “waarom houd je je bezig met geschiedenis?” is even stompzinnig als “waarom zit je graag in de tuin?”, “waarom schaakt u eigenlijk?” of “hou je van wandelen?”
Geschiedenis is gewoon leuk en dat is genoeg. De vraag waartoe het dient is niet ter zake. Dat verklaart vanzelfsprekend niet waarom overheden geld besteden aan historisch onderzoek. Dat is een heel andere kwestie.
Literatuur
Henry Speck, “Alexander at the Persian Gates. A Study in Historiography and Topography” in: American Journal of Ancient History n.s. 1.1 (2002) 15-234.
Net als het stukje dat ik gisteren publiceerde? Ze zijn allebei op dezelfde dag geplaatst, volgens mij.