De vos in de Bijbel en bij Aristoteles

Reynaert de Vos als pelgrim (Hulst)

Willem schreef de Reynaert vóór 1272. Dat staat vast: het dierendicht is in dat jaar namelijk vertaald in het Latijn. We weten ook dat de dichter zich liet inspireren door een in 1170 geschreven Frans voorbeeld. Van Oostrom, over wiens boek ik eerder vandaag schreef, plaatst de totstandkoming van het middelnederlandse gedicht tegen het einde van de eeuw tussen 1170 en 1272, omdat Willem speelt met de conventies van de ridderroman.

Aan het einde van de Reynaert maakt de vos zich uit de voeten, naar eigen zeggen voor een pelgrimage. Niemand minder dan de paus heeft hem namelijk in de ban gedaan omdat hij ooit Isengrijn de Wolf, die blijkbaar monnik was geworden, zou hebben geholpen om weg te lopen uit het klooster. Daarom wil Reynaert te Roeme om aflaet gaan. Daarna wil hij doorreizen naar de landen van overzee. Het tweede deel van de reis is de penitentie, d.w.z. de wereldse straf die iemand moet accepteren voor een misdrijf, terwijl de in Rome te verkrijgen aflaat betekent dat ook de straf in het hiernamaals wordt geschrapt.

Wat zou er zijn gebeurd als het ondier werkelijk naar Rome zou zijn gereisd? Hij zou Willem van Moerbeke hebben ontmoet, de pauselijk penitentiarius. Die zou een flinke kluif aan de zaak-Reynaert hebben gehad, want de helse straffen vormden juist rond 1270 een punt van discussie. In 1274 zou het Tweede Concilie van Lyon de zaken nog verder compliceren door het Vagevuur te introduceren.

Ongetwijfeld zal Willem van Moerbeke, geconfronteerd met het wonder van een berouwvolle vos, de Bijbel hebben geraadpleegd. Dat leverde dan weinig op: Samson gebruikte vossen als oorlogswapen (Richteren 15.4), het dier leefde in ondergrondse holen (Matteüs 8.20) en had een voorkeur voor desolate landschappen (Klaagliederen 5.18). Uiteraard was “vos” de scheldnaam van Herodes Antipas, maar dat bracht Willem niet verder (Lukas 13.32).

Gelukkig waren er de Griekse teksten, Aristoteles’ geschrift Dierkundig onderzoek voorop. De vos joeg op muizen (580b25), viel te kruisen met een hond (607a3), was bevriend met de raaf (609b31) en de slang (610a12), maar leefde op voet van oorlog met het smelleken (609b29), de arend (619b10) en de wolf (609b1). In Egypte waren vossen kleiner dan in Europa (605a23). De penis van de vos was botachtig hard (500b23) en het was, al met al, een listig en gemeen dier (488b22).

Kortom, het is maar goed dat Reynaert niet werkelijk naar Rome is gegaan, want Willem van Moerbeke zou hem die aflaat nooit hebben gegeven.

Deel dit:

5 gedachtes over “De vos in de Bijbel en bij Aristoteles

  1. Sijbolt Noorda

    Kernpunt is dat de roodbruine vos van onze streken een ander dier is dan de woestijnvos uit bijbelse tijden. De fennel is n omnivoor groepsdier met supergrote oren en roept ongetwijfeld andere gevoelens op dan Reinaertje van onze prentenboeken

  2. Adriaan Gaastra

    Willem zou waarschijnlijk in eerste instantie niet de Bijbel of Aristoteles geraadpleegd hebben, maar een verzameling met canoniek recht, zoals Gratianus’ Decretum of het Liber Extra (een collectie pauselijke decretalen). Lastige kwesties zou hij door kunnen sturen naar Parijs of Bologna ter beoordeling. Passages uit de Bijbel of de werken van Aristoteles zullen zeker in zijn achterhoofd hebben gezeten, maar zouden niet als eerste rechtvaardiging voor een penitentie hebben gediend.

  3. Gerdien_dJ

    Wat staat er precies in Aristoteles’ Dierkundig Onderzoek?De vos viel te kruisen met een hond (607a3)? Dat klopt niet, vossen en honden kruisen voorzover bekend niet.

    Fennel is een plant, de woestijvos heeft fennek.

    1. Het is ook inderdaad onwaar, maar Aristoteles is er zeker van dat de Lakonische Hond, wat dat ook van beest mag zijn geweest, een kruising is van een hond en een vos.

Reacties zijn gesloten.