In het eerste deel van dit stuk wees ik op het gekunstelde karakter van Graham Greenes boek Monsignor Quixote. Deze onnatuurlijkheid doet gelukkig niet af aan de leesbaarheid. Zoals ik al zei is de vriendschap van de twee mannen schitterend getekend, terwijl hun gesprekken ergens over gáán.
De afgelopen vijftig eeuwen – zo lang dus als we de geschiedenis kennen – zijn de meeste mensen op een of andere wijze religieus geweest. Een humanist kan dat niet zomaar als irrelevant terzijde schuiven: het verlangen naar Iets Hogers, wat dat ook moge zijn, is blijkbaar onderdeel van het mens-zijn. Omgekeerd zijn de antwoorden die de godsdiensten tot op heden hebben geboden te beperkt, te tijdgebonden, te irrationeel om in onze tijd nog te overtuigen. Voor beide standpunten valt iets te zeggen en Greene geeft aan beide ruimte, waarbij hij vooral onderstreept dat zekerheid iets is voor tevredenen en legen.
Monsignor Quixote is dus vooral een filosofische dialoog, met als conclusie dat een leven zonder twijfel niet de moeite waard is. Ik typeerde het boek ook als een road movie: de twee mannen zijn op een queeste. Dit is uiteraard een overeenkomst met Cervantes’ beroemde roman (dit keer geen classificatieprobleem: om de avonturen van de vernuftige edelman uit La Mancha te typeren als roman, hoeven de definities niet te worden opgerekt).
De overeenkomsten zijn er op twee niveaus. Enerzijds binnenin de tekst: Monsignor Quichot beweert af te stammen van de ridder van de droevige figuur en noemt zijn Seat 600 Rosinant, er zijn mensen die hem vragen of hij écht afstamt van Don Quichot en Sancho vergelijkt ergens een ontmoeting met de Guardia Civil met het gevecht dat de dolende ridder leverde met de windmolens. Anderzijds gebruikt Greene de klassieker van Cervantes om zijn eigen tekst te structureren: de monseigneur en de burgemeester maken twee reizen, overnachten in een bordeel, denken iets goeds te doen als ze in feite een crimineel helpen en komen in nog meer herkenbare situaties terecht.
De overeenkomst gaat echter verder dan spiegelende scènes: zoals Don Quichot gelooft in oude boeken, zo leest en herleest Monseigneur Quichot de mystieke teksten van het christendom (en heeft de burgemeester Het communistisch manifest op zak). En zoals de ridder van weleer in naïviteit leeft maar op zijn sterfbed een realist blijkt te zijn, zo legt ook zijn afstammeling zijn argeloosheid af in de daverende slothoofdstukken, waarin de goede monseigneur komt te overlijden.
Zoals ik al aangaf kun je Greenes boek óók lezen als een tragedie, met een catastrofe aan het einde. Monseigneur Quichot wordt oprecht kwaad als hij ziet hoe een Mariabeeld wordt bekleed met bankbiljetten. Zijn optreden tegen deze blasfemie wordt zijn dood. Het is een intens pessimistische scène: de menselijke waarden waarover de katholieke priester en de communistische humanist het eens zijn, bezwijken uiteindelijk voor het kapitalistische winstbejag. Het vasthouden aan de oude idealen, en niet de ontmoeting met de Guardia Civil, is het eigenlijke windmolengevecht, en zoals u weet zijn in het universum van Don Quichot de zogenaamde realisten de dwazen en is de zogenaamde dwaas de enige die werkelijk begrijpt wat in dit ondermaanse van waarde is.
Ik heb met dit laatste iets meer van de plot weggegeven dan ik wilde, maar u weet nog niet wat het slothoofdstuk is. Daarover verklap ik niets, maar ik verzeker u dat het indrukwekkend is, dat Sancho en Monseigneur Quichot allebei gelijk blijken te hebben, dat het mysterie intact blijft en dat het u zal ontroeren. En tot slot is er de onbeantwoorde vraag waarmee het boek eindigt: hoe komt het dat haat, zelfs de haat van en voor een man als Franco, ophoudt als iemand sterft, terwijl liefde overleeft en kan groeien?
En waarom lijkt die priester dan op de nieuwe paus; dat komt er niet helemaal uit.
Opkomen voor de armen. Een bepaald soort eenvoud. Christendom als sociaal programma.
Dat is toch niet zo bijzonder? Veel priesters in derde wereldlanden zijn daar mee te vergelijken. En in eerste instantie was dat ook de taak van priesters in het algemeen, hoewel ze daar door diverse armoedebewegingen steeds weer aan herinnerd moesten worden. Ik maak me sterk dat de laatste, zeg tien, pausen datzelfde idee aanvankelijk ook hadden en/of uitdroegen en dat al of niet onder de druk van hun omgeving, de curia, moesten laten vallen. Ik ben benieuwd of deze paus diezelfde weg zal gaan. Ik maak me ook sterk dat hij nog de gelegenheid krijgt de bus te nemen of zijn eigen potje te koken.
“het verlangen naar Iets Hogers is blijkbaar onderdeel van het mens-zijn.”
Dat lijkt mij een non-sequitur. De Piraha die in het Braziliaans Amazonegebied leven hebben dit verlangen nooit gehad. De Carvaka uit India is een atheistische filosofie gevestigd ruim 600 BCE Na 1100 CE is de filosofie verdwenen.
“zekerheid iets is voor tevredenen en legen.”
Tja, wat bedoel je met zekerheid? Hoe zeker ben je ervan dat je niet kunt vliegen als je op een hoog gebouw staat en met je armen wappert?
“hoe komt het dat haat, zelfs de haat van en voor een man als Franco, ophoudt als iemand sterft, terwijl liefde overleeft en kan groeien?”
Houdt liefde dan niet op als iemand sterft? Christenen houden van Jezus en beweren ook dat hij leeft.
Is haat wel het tegengestelde van liefde?
Kortom, deugt de vraag wel?
Ik ben dat niet met je eens. Antropologisch en historisch gezien is atheïsme een uitzondering. Een positieve misschien – ik heb althans nog niet gehoord van atheïstische Kruistochten en Inquisities – maar toch: je voorbeelden zijn uitzonderingen. Wie geïnteresseerd is in de mens, zal daar rekening mee moeten houden. Ik neem hier het standpunt over van Leszek Kołakowski.
Ik spreek niet tegen dat wie geïnteresseerd is in de mens rekening zal moeten houden met diens religieuze neigingen. Want dat is wat anders. Ik stel dat “het verlangen naar Iets Hogers is blijkbaar onderdeel van het mens-zijn” een non-sequitur is. Dat staat los van de vraag of atheïsme positief is of niet; ik geloof niet zo erg dat de wereld er beter van wordt als religie verdwijnt. Ik heb het volste vertrouwen in het menselijk vermogen alle soorten van rotzooi en ellende te rationaliseren.
Wat ik bedoel is dit. Zoals jij beter zult weten dan de meesten was de neiging tot genocide een dikke 2000 jaar geleden gemeengoed. Protesten daartegen waren uitzonderingen. Had je toen beweerd dat de neiging tot genocide blijkbaar onderdeel van het mens-zijn is? Dan heb je een probleem met het begrijpen van mensenrechten en Haags Strafhof.
Ja, ik zou zeker zeggen dat een humanist belangstelling moet hebben voor de redenen die mensen tot genocide aanzetten. Het zit echt in ons; ik acht althans mezelf in staat tot vreselijke dingen. Dus ja, daar moet je belangstelling voor hebben, ook als je zou willen dat het anders was.
Ik denk dat we in feite verschillende definities gebruiken. Ik zie humanisme als een belangstelling voor de mens in al zijn facetten, niet als een normatief programma voor zelfverbetering. Of misschien moet ik zeggen: beide vallen onder de paraplu “humanisme” en zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden, maar in de recensie hierboven leg ik het accent op de eerste component.