
Een leuke reactie vanmorgen: iemand suggereert me – u leest het hier – mijn tijd zinniger te besteden door meer aandacht te besteden aan de Prehistorie, een onderwerp waarover geen oudhistoricus een mening heeft.
Daarop zijn diverse antwoorden mogelijk. Antwoord één: een oudhistoricus houdt zich bezig met de tijd waarin de menselijke beschaving – hoe je dat begrip ook wil definiëren – is ontstaan en omdat hij een historicus is, beperkt hij zich tot de geschiedenis. De geschiedenis begint per definitie wanneer we teksten hebben. Een historicus die zich bezighoudt met de Prehistorie (letterlijk: “voor-geschiedenis”) zou een contradictio in terminis zijn. Prehistorie is het werk van archeologen.
Ik ben er vrij zeker van dat de meeste oudhistorici een antwoord als het bovenstaande zullen geven. Ze vinden het belangrijker dat ze de talen waarin de teksten zijn geschreven beheersen dan dat ze kennis hebben van archeologie. Nog niet zo lang geleden zag ik de profielschets voor een hoogleraar oude geschiedenis waarin kennis van drie talen werd gevraagd, maar archeologie niet nodig werd geacht.
Ik ben er niet zo van overtuigd dat een oudhistoricus zich niet met de Prehistorie zou moeten bezighouden. De grens tussen oude geschiedenis en archeologie is historisch gegroeid en dus zelf onwetenschappelijk. De disciplines en hun grenzen zijn niet gedefinieerd door de kennis die nodig is om het onderzoeksobject adequaat te benaderen. Dat een oudhistoricus wellicht weinig weet van archeologie, wil nog niet zeggen dat hij het niet zou behoren te weten om zijn werk goed te doen.
Ik deel dus de aanname van de vragensteller: als je een onderwerp bestudeert, kun je niet de helft van je informatie terzijde schuiven. Een antropoloog zal zich er ook niet toe beperken alleen mannen om informatie te vragen en de vrouwen te negeren. Een oudhistoricus moet voldoende weten van oude talen (een punt waarop ik me vaak onzeker voel) en moet tevens ervaring hebben als archeoloog. Omdat hij ook dan nog over onvoldoende data beschikt, zal hij bovendien wat moeten weten over de Vroege Middeleeuwen en Late Prehistorie.
Daar doe ik dan ook meestal niet zo moeilijk over. Het vierde nummer van het door mij geredigeerde Ancient History Magazine, is gewijd aan het ontstaan van de Egyptische cultuur: het begint nog vóór de Naqada-tijd en schampt maar nauwelijks aan de tijd ná de uitvinding van het hiëroglyfenschrift. Het volgende nummer, dat ik nu in elkaar aan het zetten ben, zal zijn gewijd aan Griekse sport maar bevat tevens twee artikelen over het DNA-onderzoek naar het thuisland van de Indo-Europees-sprekenden. De lezers van deze kleine blog kennen uit mijn reeks museumstukken een uit het achtste millennium v.Chr. daterend beeld, een oeroud slangenamulet, steenwerk uit Jiroft en de stele uit Nevsha die hierboven is afgebeeld.
Kortom, ik voel me aangesproken én niet aangesproken door de vraag. Aangesproken omdat iemand die zich bezighoudt met de tijd waarin de menselijke beschaving is ontstaan, zich niet kan permitteren de helft van zijn bewijsmateriaal te negeren. Daarom kijk ik naar wat er is gebeurd vóór en ná het ontstaan van die beschaving. Ik zal niet beweren dat ik de Oudheid perfect aan elke doelgroep weet over te dragen, want de voorlichting is in de geesteswetenschappen niet meegegroeid met het steeds hogere opleidingsniveau van de burger en dat kan ik in mijn eentje niet teniet doen. Dat ik echter, binnen deze beperking, voor mijn onderwerp relevante onderwerpen zou negeren, nee, daardoor voel ik me niet aangesproken.
Om Goethe maar weer eens te citeren: “In der Beschränkung zeigt sich erst der Meister”.
Goethe is gelukkig geschiedenis. Tegenwoordig weten we: ‘Samen sta je sterk’. Want als je niet in je eentje alles kunt weten zul je een team moeten hebben van specialisten.
Daar ben ik het wel mee eens, maar de huidige situatie is niet bevredigend. Historici houden zich slechts bezig met de geschreven geschiedenis. Maar dat de Prehistorie slechts het werkterrein van archeologen zou zijn, is een merkwaardig verschijnsel. Daarom pleiten ik voor een fusie van die twee, nu nog aparte, wetenschappen. Want zo schieten we niet op.
Een fusie? U beseft wel dat archeologie zich ook met de historische perioden bezighoudt? Het is een van de aspecten die de Oude Geschiedenis in feite tot een hulpwetenschap maakt van de archeologie. 😉
Als geïnteresseerde leek (macro-econoom en bijbelvorser) heb ik me vele jaren verdiept in onder meer de megalietenculturen, speciaal die van Europa. Dat gaf verrassende resultaten. Op een feest wilde ik dat eens bespreken met een oudhistoricus (een professor!), Maar die gooide dat zo ver weg (hij bleek er gewoon geen idee van te hebben, en wilde het zelfs niet weten). Ik ben verheugd dat u de moeite neemt te reageren. Als ik het goed heb begrepen werkt u nu (ook) aan de UvA. Ongetwijfeld bent u erg druk. Een fusie, zoals ik stelde, is waarschijnlijk niet het juiste woord, maar een veel betere samenwerking tussen die twee wetenschappen lijkt me noodzakelijk, want deze situatie is naar mijn bescheiden mening onhoudbaar. Ik hoop u binnen niet al te lange termijn te mogen benaderen over een interessant ‘probleem’, dat ongetwijfeld ook uw belangstelling zal wekken.
Culturen waar vooral orale overlevering heeft plaatsgevonden zijn natuurlijk moeilijker te bestuderen.
Ik mis bijvoorbeeld de geschiedenis van Afrikaanse culturen. Al begrijp ik dat daar vooral de mondelinge overleveringen moeilijk als bron te gebruiken is.
Vriendelijke groet,
Dat ‘Afrikaanse’ probleem is er ook met de Kelten. Waar we voornamelijk op niet geheel onbevooroordeelde Romeinse bronnen moeten vertrouwen. Ben nog bezig een Kelten-drieluik op Arte terug te kijken. Zeer fascinerend. Voor meer, zie o.a. wiki (EN) Hallstatt cultuur.
Dank voor deze kijk- en leestip.
Vriendelijke groet,
Gelukkig heb je een weinig orthodoxe benadering. Welke wetenschap, wellicht met uitzondering van quantum-mechanica, heeft geen ‘voor-wetenschappelijke’ elementen? In de geneeskunde zijn de bloedzuigers en maden zelfs weer teruggekeerd, iets beter begrepen deze keer, maar nog steeds grotendeels empirisch; logisch, want placebo-maden kan ik me slecht voorstellen.
Quantummechanica is geen wetenschap maar een wetenschappelijke theorie, van een tak van wetenschap waarvan de beoefenaars een paar eeuwen hard heeft moeten werken om voor-wetenschappelijke elementen te verwijderen. En er zijn nog wel beoefenaars te vinden die voor-wetenschappelijke elementen koesteren. Een recent en berucht voorbeeld is Deutsche Physik, met twee Nobelprijswinnaars: Philip Lenard en Johannes Stark.
We maken niet voor niets een onderscheid tussen geneeskunde en geneeskunst. Die beide terreinen kunnen slecht zonder elkaar overigens.
Als er al mensachtige robots rondlopen, lijkt me het fabriceren van made-achtige robots niet zo moeilijk. Let maar eens op!
Leuke reactie van Leo Heynen. De Belgische schrijver Herman Clerinx (inderdaad ook die van het boek over de Romeinen in de Lage Landen) heeft meerdere goed leesbare en gedocumenteerde boeken geproduceerd o.a. over de “Kelten in de Lage Landen” en het net zo interessante “Kathedralen uit de steentijd” een soort reisgids door megalithisch Nederland en België. Voor iedereen inclusief Leo een aanrader.
Jona, een vergelijkbare verzuchting kwam ik vandaag elders tegen: “Maar echt populair is de studie van artefacten als bronmateriaal nog steeds niet bij de schriftgeleerden”.
De schrijver plaatst zijn klacht in een bredere context, namelijk dat techneuten (béta’s) niet aan bod komen in de geschiedschrijving omdat die nou eenmaal door niet-begrijpende en ongeinteresseerde alfamannetjes verzorgd wordt. Het bevat zoveel rake observaties dat citeren onbegonnen werk is. Men leze simpelweg het hele artikel, “De Onzichtbare Techneut”, op http://www.clepair.net/onzichtbare%20techneut.htm
(en klik daar na lezing vooral ook op ‘Home’ om nog veel meer interessante artikelen te vinden).
Je hoeft natuurlijk als oudhistoricus geen mening te hebben over prehistorisch Europa, maar de aangehaalde reactie ging natuurlijk ook over dezelfde periode in Egypte en Mesopotamië, en dat valt toch zeker gedeeltelijk onder het metier van de oudhistorici. 😉
Mijn reactie op Vermaats mening staat op ‘Bedelbrief’.