Kwakgeschiedenis: pyrrhonisme

Papyrusfragment met een deel van de "Vrouwencatalogus" van Hesiodos (Neues Museum, Berlijn)
Papyrusfragment met een deel van de “Vrouwencatalogus” van Hesiodos (Neues Museum, Berlijn). Papyri als deze bevestigden dat wat geleerden meenden te weten over antieke teksten, redelijk klopte.

In de Renaissance werden de teksten bekend van de Griekse auteur Sextus Empiricus, een filosoof van de zogenaamde Sceptische School, die meende dat onze kennis te onzeker was om er een ethiek op te baseren. Het was beter, zo meenden de sceptici, je oordeel op te schorten. Hoewel deze denkers de mensheid weinig zekerheden hadden te bieden, hadden ze uitgeblonken als bestrijders van schijn-weten, wat hun ideeën actueel maakte toen het middeleeuwse kennisbouwwerk dankzij de Grote Ontdekkingen schudde op zijn grondvesten. Niets was nog langer zeker. De voornaamste zestiende-eeuwse volgeling was de Franse edelman Montaigne, die in zijn essays steeds de verschillende kanten van een vraagstuk onderzocht.

Pyrrhonisme, genoemd naar de Griekse filosoof Pyrrhon van Elis, is scepsis op het gebied van de geschiedvorsing. Er waren goede redenen om niet alles uit en over de Oudheid te geloven. De bronnen waren immers bekend uit manuscripten die niet ouder leken dan de negende eeuw. Hoe stelde je de grens vast tussen een vrome legende en een historisch feit? Hadden Sokrates en Homeros eigenlijk wel bestaan? Wie mocht hopen dat voorwerpen de informatie uit de teksten zouden bevestigen, werd wel uit de droom geholpen door het bestaan van vervalsingen. De relikwieënhandel is een berucht voorbeeld.

De boektitels van de pyrronisten maken wel duidelijk hoe de vlag erbij hing: François de La Mothe Le Vayer publiceerde Du peu de certitude qu’il y a dans l’histoire (1668) en Louis de Beaufort schreef een Dissertation sur l’incertitude des cinq premiers siècles de l’histoire romaine (1738). Hij plaatste bijvoorbeeld vraagtekens bij de historiciteit van de Sabijnse Maagdenroof: waarom moest Romulus in vredesnaam een vrouw schaken als hij echt zo knap was als de antieke bronnen beweerden? Ook de Britse woordenboekmaker Samuel Johnson bracht de grenzen van de historische kennis in kaart. In 1771 hield hij een toespraak waarin hij beargumenteerde dat we er alleen zeker van konden zijn dat bepaalde koningen hadden geregeerd en dat zekere veldslagen waren uitgevochten, maar dat de rest slechts versiering was en alle geschiedfilosofie neerkwam op giswerk.

Inderdaad konden de historici met de toenmalige methoden weinig méér en waren ze kwetsbaar voor pyrrhonistische verwijten. Ze beantwoordden de kritiek vaak met een grondiger onderzoek van de ooggetuigenverslagen en een systematischer onderzoek van de officiële stukken. De systematische bestudering van oude oorkonden in archieven staat bekend als “diplomatiek”. Het enthousiasme waarmee historici de betrouwbaarheid van de eigen bronnen roemden, was al aan het begin van de zeventiende eeuw het doelwit van satirici (zie het voorwoord bij de Quichot).

Voor degenen die zich bezighielden met de Oudheid, zag het er nog somberder uit. Zij hadden – althans in deze tijd – immers geen archieven die ze konden ontsluiten. Niettemin bood de bestudering van inscripties, munten en papyri een stevige fundering van de bestaande kennis, en de geschiedenis van de oudheidkunde in de late zestiende, zeventiende en de eerste helft van de achttiende eeuw wordt gedomineerd door het steeds opnieuw ontsluiten van meer bewijsmateriaal. Later kwamen daar papyri bij, waaruit bleek dat reconstructies van antieke teksten zo waren als werd vermoed, zelfs al waren deze reconstructies gebaseerd op handschriften uit de negende eeuw of later.

Rond 1750 twijfelde dus niemand meer aan de hoofdlijnen van de reconstructie van het verre verleden. Desondanks is het pyrrhonisme nog altijd aanwezig, zoals we morgen zullen zien.

Deel dit:

2 gedachtes over “Kwakgeschiedenis: pyrrhonisme

  1. Benieuwd hoe het verder gaat! Scepticisme is deze jaren eindexamenonderwerp filosofie, dus bedankt voor je bruikbare historische verwijzingen. Ook het pyrrhonisme staat in de aandacht. En terecht, want de vijf tropen van Agrippa kom je bijvoorbeeld nog steeds in bijna elke discussie tegen. Ze vormen soms een basis voor gezonde kritiek, maar worden minstens zo vaak gebruikt als truukjes om degelijke argumenten van tafel te vegen of hele discussies dood te slaan.

    Een beroemde moderne toepassing van de eerste troop (onbeslisbaar meningsverschil) is “Yeah, well, that’s just, like, your opinion, man.”

  2. rjvbever69

    Zeer interessant artikel over de ‘betrouwbaarheid’ van gereconstrueerde bronnen die in de loop van de tijden steeds beter is geworden. Die verwijzing naar het stuk over Lachmann (had ik niet gelezen!) was ook zeer verhelderend over het feit dat een bron die ‘ouder’ is niet noodzakelijkerwijs preciezer is.

    Toch ben ik benieuwd naar je vervolgstuk over Pyrrho van Elis, want naar mijn mening heeft deze scepticus niet helemaal ongelijk. Bronnen die qua hun reconstructie een hoge mate van conformiteit hebben met de “oorspronkelijke” en die vaak op ‘ooggetuigenverslagen’ berusten geven niet altijd een juist beeld van de ’totale gebeurtenis’. Dat hoef ik jou natuurlijk niet te vertellen!

    In dat verband is het vermeldenswaardig dat Jan Romein de beeldvorming over een historische gebeurtenis, waarvan onomstotelijk duidelijk is dat ze heeft plaatsgevonden, ingedeeld kan worden in zes fasen:

    1. Het beeld van de tijdgenoot (fase van de werkelijkheid zelf)
    2. De tijdgenoot die na het gebeurde kan terugkijken en de gebeurtenis kan “isoleren” en daarmee dus beschrijven (fase van de gezeefde werkelijkheid)
    3. De epische fase van het ononderbroken geschiedverhaal (een volledig maar op zichzelf nog zinloos verhaal)
    4. De dramatische fase van de geschiedvoorstelling, het verhaal wordt uitgezocht, gerangschikt en naar behoren in “bedrijven” verdeeld. Pas de na-tijdgenoot kan haar geven
    5. Het beeld in eigenlijke zin. De bontheid van de veelsoortige overleveringen van vorige fasen worden tot enkele lijnen terug gebracht.
    6. De vrucht van de verwetenschappelijking van de historiografie. In plaats van het synthetische begrip treedt het analytische inzicht.

    (Bron Wikipedia)
    Ik heb zelf met deze opvatting van Romein kennis gemaakt in een cursus van de OU over de 17de eeuw

    Toegegeven, deze opvatting van Romein berustte op de geschiedschrijving van de Opstand.
    Daardoor had hij waarschijnlijk minder moeite met de fysieke juistheid van de bronnen. Toch kent hij aan de ’tijdgenoot’ van het gebeurde niet zo’n heel belangrijke betrouwbaarheid toe. Ik denk dat hij grotendeels gelijk heeft. Denk maar aan de WO II. In het rayon geschiedenis van de kleine en middelgrote boekhandel zijn de boeken over dit onderwerp nog prominent aanwezig, vaak tot mijn ergernis. In welke fase van Jan Romein zouden we nu zijn? Fase 5 of 6?
    Hetzelfde kun je zeggen over de Napoleontische oorlogen.

    Wat ik bedoel is, als je de conformiteit aan de oorspronkelijke ‘brontekst’ hebt bewezen, is daarmee nog niet de historische betrouwbaarheid van de betreffende tekst aangetoond. Verre van mij om te denken dat jij deze mening toegedaan zou zijn.
    Ik ben ook benieuwd naar wat volgens jou de gedachte van Pyrrho inhoudt dat we geen ethische conclusies mogen verbinden aan de ‘kennis’ van het verleden. Bedoelt hij dat uit de geschiedenis geen morele lessen getrokken kunnen of mogen worden? Jouw stuk heeft bij mij nieuwsgierigheid gewekt voor het scepticisme in de oudheid. Heden ten dage denk ik dat ik dat ik steeds meer een scepticus aan het worden ben. Dus: ook een beetje benieuwd hoe je staat tegenover de sceptici.

    Roger van Bever

Reacties zijn gesloten.