Kwakgeschiedenis: pyrrhonisme

Papyrusfragment met een deel van de "Vrouwencatalogus" van Hesiodos (Neues Museum, Berlijn)
Papyrusfragment met een deel van de “Vrouwencatalogus” van Hesiodos (Neues Museum, Berlijn). Papyri als deze bevestigden dat wat geleerden meenden te weten over antieke teksten, redelijk klopte.

In de Renaissance werden de teksten bekend van de Griekse auteur Sextus Empiricus, een filosoof van de zogenaamde Sceptische School, die meende dat onze kennis te onzeker was om er een ethiek op te baseren. Het was beter, zo meenden de sceptici, je oordeel op te schorten. Hoewel deze denkers de mensheid weinig zekerheden hadden te bieden, hadden ze uitgeblonken als bestrijders van schijn-weten, wat hun ideeën actueel maakte toen het middeleeuwse kennisbouwwerk dankzij de Grote Ontdekkingen schudde op zijn grondvesten. Niets was nog langer zeker. De voornaamste zestiende-eeuwse volgeling was de Franse edelman Montaigne, die in zijn essays steeds de verschillende kanten van een vraagstuk onderzocht.

Pyrrhonisme, genoemd naar de Griekse filosoof Pyrrhon van Elis, is scepsis op het gebied van de geschiedvorsing. Er waren goede redenen om niet alles uit en over de Oudheid te geloven. De bronnen waren immers bekend uit manuscripten die niet ouder leken dan de negende eeuw. Hoe stelde je de grens vast tussen een vrome legende en een historisch feit? Hadden Sokrates en Homeros eigenlijk wel bestaan? Wie mocht hopen dat voorwerpen de informatie uit de teksten zouden bevestigen, werd wel uit de droom geholpen door het bestaan van vervalsingen. De relikwieënhandel is een berucht voorbeeld.

Lees verder “Kwakgeschiedenis: pyrrhonisme”