[Ik doe het zelf even wat rustiger aan en geef het woord aan mijn vader Ben Lendering, die vertelt wat hij als kind in de Tweede Wereldoorlog heeft meegemaakt. Het eerste deel is hier en een overzicht is daar.]
De zomer van 1945 was een heel mooie. Het was alsof de zon volop wilde meewerken aan het vergeten van de nare tijd die de mensen achter zich hadden. Maar met die warmte moesten we nu wel twee keer per dag heen en terug naar het dorp lopen om naar school te gaan. Daar waren we alleen al twee uur per dag mee bezig.
In mei van dat jaar heb ik in Megchelen mijn eerste communie gedaan. Bij katholieken doen kinderen van ongeveer acht jaar hun eerste communie. Ik heb nooit geweten waarom ik dat niet in de eerste klas mocht doen, toen ik nog in Arnhem op school zat. Maar nu was het dan zover. De juffrouw op school vertelde ons wat dat betekende. Ze legde ons uit wat biechten was. Je moest leren wat doodzonden waren en dagelijkse zonden. Daarvoor kregen we een heel vreemd boek. Daar stonden op een bladzijde gele stroken gedrukt met daarop allemaal grote en kleine inktspatten. Grote inktvlekken stelden doodzonden voor en kleine vlekken waren de dagelijkse zonden. Grote zonden moest je biechten en kleine zonden mocht je biechten, maar dat was niet verplicht.
Had je expres een doodzonde niet gebiecht dan kreeg je er zelfs nog een bij. Dat werd allemaal uitgelegd met die stroken met die spetters. Je kreeg daardoor wel een heel raar beeld van God, net alsof het een boekhouder was die precies bijhield wat je allemaal had uitgevreten. Ik denk dat jij van je ouders wel een op andere manier hebt geleerd hoe je met je fouten moet omgaan en hoe je een beter mens moet worden.
Voordat je te communie ging moest je nuchter zijn. Je mocht dus die dag absoluut nog niets gegeten of gedronken hebben. Ik weet nog dat ik onderweg naar de kerk eens een kers vond en die opat, maar ik durfde niet op mijn plaats te blijven zitten bij de communie, want mijn moeder nam me gewoon mee naar de communiebank. Oh, wat heb ik daar lang last van gehad.
Maar goed, wij werden dus voorbereid op de eerste communie, niet alleen door de juffrouw, maar ook door de pastoor. Die kwam in de klas ons vertellen wat een geweldige gebeurtenis dat zou zijn. We moesten oefenen in de kerk en we leerden liedjes. Sommige liedjes ken ik nu nog.
En toen kwam de grote dag. Die herinner ik me nog heel goed. Mijn moeder had en mooi pakje voor me genaaid en geweldig trots was ik op de nieuwe schoenen die ik had gekregen. Achteraf heb ik me wel eens afgevraagd hoe mijn ouders daaraan gekomen waren. Zo direct na de oorlog was er bijna nergens iets te krijgen.
We waren al een hele poos bevrijd toen mijn vader op een avond tegen ons zei dat de oorlog nu voorbij was. Dat begreep ik niet, want we waren zeker al een maand bevrijd. Maar op 5 mei gaven de Duitsers zich pas over en was heel Nederland bevrijd.
De mensen in Megchelen vierden dat met een grote optocht die door het dorp en de wegen erom heen trok. Zo kwam hij ook bij het huis van oom Gerrit voorbij. Ik kan me één “praalwagen” nog heel goed herinneren. Daarop hadden ze een concentratiekamp uitgebeeld. Mannen in grijs gestreepte gevangenispakken stelden de slachtoffers voor en andere mannen waren als Duitse soldaten en bewakers gekleed. Een van de “slachtoffers” lag over een bank en een “bewaker” ranselde hem zogenaamd af. Maar ik zag heel goed dat hij met zijn knuppel op de bank sloeg, waarbij hij heel hard schreeuwde. Het slachtoffer brulde alsof hij echt heel veel pijn had. Ik had ooit de mannen gezien die bij Snelting aankwamen als ze ontsnapt waren uit het kamp bij Rees en ik vond het dan ook helemaal niet leuk dat ze daar bij die optocht een spelletje van maakten.
Wanneer er oorlog in een land is geweest, laten de soldaten altijd allerlei materiaal achter dat ze niet kunnen meenemen. Dat gebeurde in Megchelen ook. Binnen een paar dagen hadden mijn vriendjes en ik allemaal een geweer. De meeste waren stuk, of we prutsten net zolang tot al het houtwerk eraf was. Soldaatje spelen was dus een behoorlijk echt spel geworden. Maar wat veel erger was dat er overal munitie rondslingerde. Dus ook patronen voor de geweren. Een kogel zit op een koperen huls en daarin zit kruit. Achterop een huls zit een slaghoedje. Wanneer de slagpin van het geweer daarop slaat, ontstaat er een vuurstraaltje dat het kruit doet ontploffen en de kogel wegschiet. Met een nijptang trokken wij de kogel van de huls en schudden het kruit eruit. Dan sloegen we de lege huls in een boom en met een spijker en een hamer sloegen we dan op het slaghoedje. Dat ontplofte dan natuurlijk en dat gaf een knal.
Wij vonden dat heel spannend, maar hadden natuurlijk helemaal niet in de gaten dat dat een levensgevaarlijk spelletje was. Maar ja, ik was pas acht jaar.
Een nog veel gevaarlijker spelletje deden we later in Arnhem. Een vriendje van ons had in de schuur een paar grote papieren bussen met kruit. Dat waren kruitladingen die in kanonnen gebruikt werden om de zware granaten weg te schieten. Dat kruit bestond uit allemaal dunne staafjes, net spaghetti die nog niet gekookt is. We legden die staafjes op de grond, maakten er letters mee en staken dat aan, zodat je naam, zwart gebrand op de grond achterbleef. Bij zo’n spelletje heb ik eens een brandend staafje kruit in een volle kruitbus gestoken. Een geweldige steekvlam en het dak van de schuur was helemaal verschroeid. Gelukkig stonden we allemaal aan de kant, zodat er niets met ons gebeurde. Maar het was wel de laatste keer dat we met dat kruit speelden.
Dit is op Kattukse Vrienden voor Israël herblogd.
Aardig dat je vader even erbij uitlegt hoe een geweerpatroon werkt!