Het boek van de antropologe Tessa Terpstra, Tennis in Kaboel. Een Nederlandse vrouw in Afghanistan (2002) beschrijft haar ervaringen bij een internationale hulpverleningsorganisatie die in Afghanistan opereert tijdens het regime van de Taliban. Wie dagelijks het tragische nieuws over Afghanistan volgt zal weten dat de Taliban ruim twintig jaar geleden ook al aan de macht is geweest. Over die eerste periode gaat dit boek.
De toon van Terpstra’s boek blijft blijmoedig en dat is geen geringe prestatie want bitter geklaag had meer voor de hand gelegen. Het is niet niks waar ze zich allemaal in moet schikken bij de hulporganisatie, die gevestigd is in de orthodox islamitische stad Peshawar in Noord-Pakistan. Buiten altijd een chador dragen spreekt vanzelf. Maar als vrouw heeft ze ook verder weinig bewegingsvrijheid in de stad. De organisatie zelf doet soms denken aan de wereld die Voskuil in Het Bureau beschrijft. Hilarisch is dan ook de tegenstelling met de avonturen van haar vriend die enkele maanden op bezoek komt. Ze is bang dat hij zich zal vervelen, maar het tegendeel is waar. Als man kan hij de hele dag door de stad zwerven, hij ontdekt het lokale bier en vindt zelfs een pornobioscoop, stampvol met Afghaanse vrachtwagenchauffeurs, en hij verbaast zich over de heersende hypocrisie. Terpstra is jaloers op zijn belevenissen.
De hulpverleners reizen regelmatig naar Afghanistan om hulpprojecten op te zetten, aanvragen voor hulp te bespreken en te controleren wat er van projecten terecht is gekomen. Dat wekt soms het idee dat het werk uit niet meer bestaat dan eens in de maand kippen tellen. Maar waardevol zijn haar beschrijvingen van het platteland. De Taliban heeft bijvoorbeeld verboden dat meisjes boven de elf onderwijs volgen, maar de praktijk is toch iets soepeler, oogluikend toegestaan door lokale Talibanbestuurders. Ontroerend is het verhaal over een als jongen verkleed meisje. Haar vader had al zes dochters en besloot deze dochter als jongen op te voeden. Dat betekent dat ze nooit zal trouwen en voor haar ouders moet blijven zorgen en later iedere vorm van vrouwelijkheid moet verbergen.
Een hoogtepunt is het diner bij een regionale Talibanbestuurder. Het grootste deel van avond wordt ze door hem volstrekt genegeerd. Dan zegt de Talib: “kun je aan haar vragen wat ze in het Westen van ons vinden?” Ze slaagt er in een diplomatiek antwoord te geven. Maar het zijn haar ontmoetingen met gewone mensen die de clichébeelden over het Afghanistan van de Taliban nuanceren. (Zie ook Alice Albinia, Empires of the Indus. The story of a River, dat eerder aan bod kwam als geliefd boek). Maar het is duidelijk dat Afghanistan geen aangenaam land is met een regime van wereldvreemde, strenge gelovigen.
Uiteindelijk komt ze toch in botsing met haar mannelijke Afghaanse collega’s die, onder het mom dat ze haar als een zuster beschouwen, haar steeds meer beperkingen willen opleggen – ze wordt voor het eerst bijzonder kwaad. Het is het bekende dilemma: hoe vertrouwder men wordt met zijn omgeving, des te meer verliest men de vrijheid van de buitenstaander. En er komen steeds meer verplichtingen voor in de plaats. De groep wordt een gulzig instituut, zoals de socioloog Lewis Coser dat heeft genoemd.
Tennis in Kaboel is via de website boekwinkeltjes.nl antiquarisch gemakkelijk te vinden. Bol.com geeft aan dat het boek direct leverbaar is. Inmiddels heeft Tessa Terpstra diverse functies bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken bekleed. Ze spreekt Arabisch en is een kenner van het Midden-Oosten.
[Op mijn uitnodiging aan de vaste lezers van deze blog om geliefde boeken te delen, ging Huibert Schijf voor de alweer vijftiende keer in. Bedankt Huibert!]
Dat klinkt aantrekkelijk!
Toch maar vragen gaan stellen bij de zin van ‘hulp’?
De ‘cliché’ beelden van de Taliban, waarom moeten die eigenlijk ‘genuanceerd”? Verderop in de recensie blijkt het toch weer een raar universum te zijn.
Wel een bijzondere ervaring voor mevrouw Terpstra.
Ja u hebt gelijk. Ik had moeten schrijven (maar deed dat niet): ‘het clichebeeld over Afganistan”‘ .