Het wetenschapsbeleid en de chronologie van de Romeinse republiek

fasti_cm
De Fasti Capitolini: Augustus’ geautoriseerde chronologie

Nog elk jaar worden er nieuwe papyri en kleitabletten ontdekt. De wetenschappelijke edities van oude teksten zijn gebaseerd op steeds meer handschriften. Universitair medewerkers staan garant voor een aanhoudende stroom wetenschappelijke publicaties. Wie kijkt naar de cijfers en publicatielijsten van OCW, NWO en de onderzoeksscholen, kan alleen concluderen dat de wetenschap voortschrijdt.

En dat is ook zo. Natuurlijk, onze visie op het verleden is aan voortdurende verandering onderhevig: de Sappho van tegenwoordig is een andere dan die van voor de homo-emancipatie. Maar terwijl de interpretaties veranderen, breidt het datavolume zich gestaag uit, zodat de wijzigende interpretaties betrekking hebben op steeds meer gegevens van steeds uiteenlopender aard.

Zolang een wetenschappelijk artikel nieuwe data presenteert of nieuwe verbanden legt, draagt het bij aan de gestage toename van onze kennis van de oude wereld en het steeds objectadequater worden van onze beschrijvingen.[1] Helaas kan niet elk onderzoek worden gesubsidieerd, en daarom hebben wetenschapsethici sinds de jaren zeventig geprobeerd criteria te formuleren om de financiering zo doelmatig mogelijk te laten verlopen. Eén zo’n principe – en we hadden welbeschouwd geen wetenschapsethici nodig om het te bedenken – is dat onderzoek dat snel veel nieuwe inzichten zal opleveren, de voorkeur geniet boven het subsidiëren van onderzoek dat zich bevindt in een impasse.

Dit klinkt logisch en is ook logisch, maar wetenschap is niet noodzakelijkerwijs een proces van gestage vooruitgang, maar kan ook achteruitgaan. Een voorbeeld is de chronologie van de vroeg-Romeinse Republiek, die in het geschiedwerk van Titus Livius correct is overgeleverd maar door hedendaagse oudheidkundigen systematisch incorrect wordt toegelicht. Het huidige wetenschapsbeleid is meer gericht op informatieverwerving dan op het bewaren van wat al bekend is. Dat hoeft geen ramp te zijn, maar incidenteel gaat het wel verkeerd en het lijkt tijd om het beleid opnieuw te ijken.

Het probleem

Wat het periodiek stelsel is voor een scheikundige en het DNA voor een bioloog, dat is chronologie voor een historicus: de basis waarop al het overige rust. Omdat we het verleden alleen kunnen verklaren als de gebeurtenissen in de juiste volgorde staan, is beheersing van de chronologie voor een historicus een even fundamentele vaardigheid als kennis van de oude bronnen, archeologische vondsten, etnografische parallellen en historische verklaringsmodellen. Toen F.A. Wolf in zijn beroemde Darstellung der Altertumswissenschaft het programma van de oudheidkunde schetste, was kennis van de antieke chronologie het op twee na belangrijkste van een achttiental verplichte bijvakken.

Maar dat was in 1807. Een eeuw later waren de meeste chronologische puzzels óf opgelost óf geïdentificeerd als onoplosbaar. Over de vroeg-Romeinse republiek bestaat sindsdien een stilzwijgende consensus dat we de chronologie overnemen van de Romeinse antiquariër Marcus Terentius Varro, die echter bewijsbaar onjuist is. Om dit te begrijpen moeten we ons eerst verdiepen in de chronologische systemen. Deze materie is wat technisch; wie er moeite mee heeft, kan meteen doorbladeren naar de paragraaf over “Varro’s populariteit“. Daarin komt aan bod waarom deze gebrekkige chronologie populair kon worden. Vervolgens komt aan bod welke schade we ervan ondervinden en wat we tegen het verlies aan inzicht zouden kunnen doen.

Livius achterstevoren

Zoals bekend noemden de Romeinen hun jaren naar hun consuls. Wat wij aanduiden als ‘59 v.Chr.’ heette bijvoorbeeld ‘toen Caesar en Bibulus consuls waren’. Dit systeem mag op ons onpraktisch overkomen, maar was adequaat: dat we jaren tellen is namelijk de oplossing voor een probleem waarvoor de Romeinen geen belangstelling hadden.[2] Voor hen was het afdoende dat de jaren een naam hadden. De zonderling die zo nodig moest weten hoeveel tijd er was verstreken sinds een bepaalde gebeurtenis, moest de consullijst maar raadplegen.

Deze valt te reconstrueren uit verschillende bronnen en er is geen twijfel over de namen van de magistraten na 300 v.Chr. De complicaties zitten daarvóór, hoewel we met drie bronnen beschikken over goede documentatie.[3] Ze komen alle uit de tweede helft van de eerste eeuw v.Chr.: de Wereldgeschiedenis van Diodorus van Sicilië, de Romeinse oudheden van Dionysius van Halicarnassus en het geschiedwerk van Titus Livius. Daarnaast zijn er de Fasti Capitolini, waarop we nog zullen terugkomen.

De eenvoudigste manier om de complicaties uit te leggen is aan de hand van Titus Livius, met wiens geschiedwerk meer lezers vertrouwd zullen zijn dan met dat van Dionysius of Diodorus. Aan het einde van zijn tiende boek behandelt Livius het ambtsjaar dat begon in juli 292 en eindigde in de zomer van 291 v.Chr. Uiteraard gebruikt de Romeinse historicus deze moderne weergave van de data niet: hij duidt het jaar aan met de namen van de consuls, Q. Fabius Maximus en D. Junius Brutus. Om de moderne lezer op weg te helpen, bevatten de meeste uitgaven en -vertalingen een kopje, een aantekening in de marge, een voetnoot of een kopregel waarin dit jaar wordt geïdentificeerd als ‘292’, wat een onschuldig steno is voor 292/291 v.Chr.

Enkele pagina’s vóór deze consuls staat het consulpaar dat de republiek diende van de zomer van 293 tot eind juni 292 v.Chr. Weer wat eerder staan de magistraten van 294/293 v.Chr. en nog wat eerder die van 295/294 v.Chr.: de roemruchte Q. Fabius Maximus en P. Decius Mus die zegevierden in de slag bij Sentinum.[4]

Tot zo ver is er niets aan de hand. Maar laten we terugbladeren en bij elk nieuw consulpaar de ambtsperiode noteren. We converteren dus de consullijst naar onze jaartelling. De lezer zal na een tijdje iets raars opmerken: de jaartallen die ter verheldering bij zijn tekst staan afgedrukt, beginnen steeds verder af te wijken van zijn eigen bevindingen. Tegen de tijd dat de lezer 7.24 heeft bereikt en is aangekomen bij het jaar dat volgens hem 345/344 v.Chr. zou moeten zijn, staat in zijn boek ‘349’: een verschil van vier jaar. Dit is overigens het jaar waarin Marcus Valerius Corvus in een beroemd tweegevecht een Galliër versloeg; het jaar erna (344/343 v.Chr. ofwel 348) was hij als consul verantwoordelijk voor het sluiten van een verdrag met Karthago. We komen hierop terug.

Onze lezer bereikt aan het begin van Livius’ zevende boek de eerste plebejische consul en tekent aan dat we ons bevinden in 362/361 v.Chr., hoewel dat volgens de uitleg in zijn boek 366 moet zijn. Er is dus nog steeds vier jaar verschil. Verder terugbladerend passeert de lezer in 6.35 een vermelding van vijf jaren van solitudo magistratuum ofwel anarchie; hij converteert het naar ‘372-367 v.Chr.’, waar zijn boek ‘375-371’ heeft. Als de Galliërs in Livius’ vijfde boek Rome belegeren, is onze lezer bij 387-386 v.Chr. en geeft de commentator 390. Het verschil tussen de tekst van Livius en de geboden uitleg is nu dus teruggelopen tot drie jaar, en blijft dat gedurende de hele vijfde eeuw. Als Romes eerste consuls aantreden meldt het boek 509 terwijl onze lezer bij 506/505 v.Chr. is.

Er zijn dus twee manieren om de namen uit onze bronnen naar onze jaartelling te converteren. Om te beginnen is er het systeem dat we onze lezer in de vorige alinea’s lieten opstellen, zich baserend op Livius, Dionysius en Diodorus. Hoewel zij de consulnamen wel eens anders spellen (Fusius of Furius), een enkele keer de voornaam van een magistraat anders weergeven (Manius of Marcus) en soms door kopiistenfouten of andere oorzaken een lacune vertonen, geven deze drie auteurs precies dezelfde magistratenlijst weer: van de eerste consuls tot en met Q. Fabius Maximus en D. Junius Brutus telt deze lijst 215 colleges. Het andere systeem, dat classici en oudhistorici gebruiken als ze het genoemde drietal becommentariëren, telt drie colleges meer. Hier is de conversie dus anders verlopen. Dit systeem is ontworpen door Varro, die dus vier jaren toevoegde in de tweede helft van de vierde eeuw v.Chr. en ergens in de eerste helft van die eeuw een jaar ‘kwijt raakte’. Voor de hele vijfde eeuw is het aantal magistratencolleges identiek, al lopen ze drie jaar uit de pas.

Volgens Varro Volgens Livius
Fabius Maximus en Junius Brutus 292 292/291 v.Chr.
Laatste consulaat Val. Corvus 300 300/299 v.Chr.
Verdrag met Karthago 348 344/343 v.Chr.
Valerius Corvus krijgstribuun 349 345/344 v.Chr.
Eerste plebejische consul 366 362/361 v.Chr.
Anarchie 375-371 372/367 v.Chr.
Gallische inval 390 387/386 v.Chr.
Eerste consuls 509 506/505 v.Chr.

Krammen en andere controles

De argeloze lezer zal denken dat Varro, die door iedereen wordt gebruikt om Livius c.s. te verduidelijken, wel betere informatie zal bieden: je verheldert het onduidelijke ten slotte vanuit het duidelijkere. Maar het blijkt andersom. Niet alleen zijn er verschillende argumenten vóór het gelijk van de drie auteurs, er is ook een argument tégen Varro.

Om met dat laatste te beginnen: volgens Varro werd Rome in de door hem toegevoegde jaren 301, 309, 324 en 333 – die dus ontbreken bij de andere auteurs – bestuurd door dictatoren. Deze constitutionele absurditeit wordt door geen enkele andere antieke auteur geaccepteerd. Varro verzon deze jaren vermoedelijk om een historisch precedent te scheppen toen Julius Caesar zichzelf aandiende als dictator voor het gehele jaar 48 v.Chr. Het is geen toeval dat de verzonnen meester der ruiterij van de verzonnen dictator van Varro’s verzonnen jaar 333 Antonius zou hebben geheten, net als Caesars rechterhand.[5]

Er zijn ook enkele stukjes informatie die pleiten vóór Livius, zoals de opmerking van Plinius de Oudere dat de carrière van M. Valerius Corvus zesenveertig jaar duurde.[6] Dat klopt: van het begin van zijn eerste krijgstribunaat in juli 345 v.Chr. tot het einde van zijn vijfde consulaat in juni 299 v.Chr. verstreken inderdaad zesenveertig jaar. Daarmee is Livius’ lijst geverifieerd tot en met 345/344. Dit type argument, waarbij een bekende afstand tussen twee gebeurtenissen wordt gebruikt om een onduidelijke chronologie te ijken, is wel aangeduid als een ‘kram’.

Een andere kram brengt ons een fractie verder. Livius vermeldt namelijk onder 347/346 v.Chr. (‘351’) een veertigjarig vredesverdrag tussen Rome en Tarquinii, en beschrijft hoe dit verdrag in 307/306 v.Chr. werd verlengd.[7] Dit past niet in de Varronische chronologie, waarin de periode langer duurt door de invoeging van de dictatorjaren.

De zonsverduistering die Livius vermeldt ten tijde van C. Marcius Rutilus en T. Manlius Torquatus biedt ons astronomische precisie.[8] Deze vond plaats op 15 september 340 v.Chr., wat bevestigt dat dit tweetal het consulaat bekleedde in 340/339 v.Chr. Ook dit laat zich niet rijmen met Varro’s systeem, waarin dit tweetal het bewind voert in 344. Kortom, we kunnen voor de tweede helft van de vierde eeuw de door Livius c.s. geboden chronologie moeiteloos converteren naar onze eigen jaartelling. Er bestaat geen enkele reden om bijvoorbeeld de Slag in de Caudijnse Passen of de aanleg van de Via Appia incorrect te blijven dateren in 321 en 311; de dateringen in 319/318 v.Chr. en 309/308 v.Chr. zijn zo hard als we voor een antieke datering maar kunnen wensen. Astronomisch geijkt en met een dubbele kram zijn ze bijvoorbeeld heel wat harder dan de chronologie van de gelijktijdige Diadochenoorlogen.[9]

Tot zover zijn er dus geen problemen. Die doen zich wel voor in de eerste helft van de vierde eeuw. Gelukkig schiet nu Polybius van Megalopolis ons te hulp. De Griekse historicus vermeldt namelijk een belangrijk synchronisme: de Galliërs bezetten Rome in het jaar waarin de Syracusaanse tyran Dionysius de stad Rhegium belegerde en Artaxerxes II Mnemon de Griekse stadstaten de Koningsvrede dicteerde.[10] Dat is 387/386 v.Chr., zoals we ook uit Livius c.s. kunnen afleiden.

Gaan we nog verder terug, dan komen we bij een gebeurtenis die in Livius’ systeem plaatsvond in 408/407 v.Chr.: de tyrannen van Sicilië reageren welwillend op een Romeins verzoek om graan. Wie hier de Varronische chronologie toepast die in zoveel boeken wordt gebruikt, staat voor een raadsel, want hij zal constateren dat er in 411 helemaal geen tyrannen op Sicilië waren.[11] Er is echter niets aan de hand: een jaar voor de graanaankoop was Dionysius door middel van een staatsgreep aan de macht gekomen.

Inmiddels zijn we in een periode beland waarin het Romeinse ambtsjaar begon in september. Vanaf nu is de weergave als één getal geen onschuldig steno meer, maar regelrecht misleidend. ‘433’ correspondeert immers met de laatste vier maanden van 430 en de eerste acht/negen van 429 v.Chr. Rome werd in dat jaar getroffen door een epidemie die zoveel ernstiger was dan eerdere ziektes, dat de Romeinen een tempel wijdden aan Apollo.[12] Het is mogelijk deze gebeurtenis gelijk te stellen aan de ramp die Athene tegelijkertijd trof, al is dit wat speculatief.

Het moge inmiddels duidelijk zijn dat het systeem van Livius c.s. beter is dan dat van Varro. Toch kent het een probleem: een anarchie van vijf jaar is onwaarschijnlijk lang. Diodorus meldt dat ze slechts één jaar duurde.[13] Als we hem daarin volgen, zitten we met het probleem dat we voor de negenendertig jaren tussen de ‘harde dateringen’ 387/386 en 347/346 v.Chr. vier magistratencolleges te weinig kennen.

Dit probleem is niet oplosbaar, en het staat vast dat dit al in de Oudheid werd onderkend. Romes eerste historicus, Fabius Pictor, beweert namelijk dat de eerste plebejische consul aantrad in het tweeëntwintigste jaar na de Gallische catastrofe.[14] Dit is in zowel het systeem van Livius als dat van Varro problematisch, maar bewijst dat Pictor niet op de hoogte was van een lange periode van anarchie. De noodzakelijke correctie treffen we al aan bij Polybius, die vertelt dat de Galliërs, dertig jaar nadat ze Rome hadden ingenomen, terugkeerden.[15] Dit is in beide systemen correct. Hoewel we niet weten of Polybius de theorie van de verlengde anarchie kende, mogen we concluderen dat hij een systeem benutte dat op lengte was gebracht. Blijkbaar heeft iemand in de tussentijd Pictors magistratenlijst getoetst aan de hand van andere lijsten en aangepast. Er zijn geen aanwijzingen dat deze aanpassing niet correct zou zijn.

Varro’s populariteit

Laat ik, voor wie het mocht duizelen, recapituleren. De Romeinen begrepen dat er aan hun magistratenlijst vier colleges ontbraken. Eén oplossing was het verlengen van de periode van anarchie van één tot vijf jaar, zoals Livius deed. Een andere oplossing, gekozen door Varro, was het invoegen van vier dictatorjaren. Helaas loste hij het probleem vervolgens nóg een keer op door ook een verlengde anarchie in te voegen. Ergens heeft hij bovendien een college over het hoofd gezien.

Dat uitgerekend dit systeem in de keizertijd de standaardchronologie werd, schreeuwt om een verklaring en gelukkig is die niet moeilijk te vinden. De vier dictatorjaren kwamen Julius Caesar goed uit, en Varro bood nog meer leuks: door de stichting van de republiek in 509 te plaatsen, viel de verdrijving van de laatste koning in 510, zodat een mooi synchronisme was gecreëerd met de verdrijving van de Atheense tyran Hippias. De ene bevrijding werd zo gelijkgesteld aan de andere, en Rome aan Athene. Keizer Augustus liet deze attractieve reconstructie aanbrengen op een centrale plaats op het Forum Romanum:[16] een van de vele monumenten waarmee hij een republikeinse façade optrok om het ware gezicht van zijn regime te verhullen. Nu ze van hogerhand was geautoriseerd, kon Varro’s jaartelling alleen maar een succes worden. De fragmenten van de inscriptie, de Fasti Capitolini, hebben zelfs tegenwoordig een ereplaats in de Capitolijnse Musea, in dezelfde zaal als de beroemde wolvin.

Maar geautoriseerd en ingeburgerd of niet, Varro’s chronologie is onjuist en de vraag dringt zich op waarom we niet gewoon de data van Livius, Dionysius en Diodorus overnemen. Eén verklaring is de reputatie van Livius. Weliswaar biedt hij een goede lijst van magistraten, maar de rest van de informatie uit zijn eerste tien boeken oogt vaak onbetrouwbaar. Zo neemt hij in zijn achtste boek, op een plaats waar zijn chronologie gegarandeerd betrouwbaar is, informatie op over de Epirotische koning Alexander, die Italië binnenviel terwijl zijn beroemde naamgenoot streed tegen het Perzische Rijk. Livius plaatst de dood van de Epirotische Alexander in het verkeerde jaar, namelijk dat waarin de Macedonische Alexander overleed: 323/322 v.Chr.[17] Even frappant is dat Livius niet in de gaten heeft gehad dat de complete Eerste Samnitische Oorlog een verzinsel is.

Inmiddels erkennen oudheidkundigen als S.P. Oakley dat het in deze gevallen slechts gaat om de aankleding van een op zich redelijk betrouwbaar chronologisch skelet[18] en dat de hierbij gemaakte fouten weinig zeggen over de eigenlijke jaartelling. Livius’ reputatie als historisch ambachtsman is op dit punt nu beter dan vroeger, maar het is niet aannemelijk dat die ooit zó goed zal zijn dat we nog een Liviaanse chronologie zullen zien in onze boeken. Los daarvan: ook Livius’ systeem kent nog altijd een periode van negenendertig jaren waaraan vier magistratencolleges ontbreken. We kunnen de chronologie dus hooguit gedeeltelijk repareren, en dat is echt te weinig om het ingeburgerde systeem van Varro op te geven.

Het probleem is onoplosbaar. Het is alleszins begrijpelijk dat het chronologische onderzoek werd gestaakt en classici de tekst meer en meer gingen bestuderen als een literair kunstwerk. Er viel wetenschappelijk nu eenmaal meer te winnen bij een onderzoek naar bijvoorbeeld de vrouwengestalten in het geschiedwerk van Livius dan bij een nieuwe studie die de chronologische problemen ook niet dichterbij een oplossing zou brengen.

Contextverlies

Welke prijs betalen we voor onze berusting in het minder-dan-perfecte? Er zijn tegen het conventionele gebruik van de Varronische chronologie twee bezwaren in te brengen: we verliezen zicht op zowel Livius’ vakmanschap als de historische verbanden. Van dat laatste kwamen we al een voorbeeld tegen: wie het door Livius’ correct gedateerde gezantschap naar Sicilië Varronisch dateert, plaatst het op het verkeerde moment in de Siciliaanse geschiedenis en ziet over het hoofd dat Rome eind vijfde eeuw al voldoende aanzien genoot om een aantrekkelijke handelspartner te zijn. Ook de vergissing rond de dood van Alexander van Epirus, geplaatst in het sterfjaar van Alexander de Grote, wordt onbegrijpelijk als we de gebeurtenis Varronisch dateren.

Een ander verband dat pas zichtbaar wordt bij een accurate chronologie is de oorzaak van de Gallische aanval op Rome, een gebeurtenis die door Livius c.s. weinig bevredigend wordt verklaard met wat moralistische anekdotes. We weten uit het geschiedwerk van Justinus echter dat Dionysius van Syracuse in de zomer van 386 v.Chr. beschikte over Gallische huurlingen.[19] Dit suggereert dat de tyran in noordelijk Italië, waar aan de Adriatische Zee een Syracusaanse kolonie was, contact had gelegd met de Galliërs, hun opdracht had gegeven naar het zuiden te marcheren en dat dezen en passant – al dan niet op verzoek – Rome plunderden. Weliswaar is deze reconstructie hypothetisch, maar historici die vasthouden aan de Varronische chronologie en de plundering plaatsen in 390, zullen zelfs deze mogelijkheid niet zien, en blijven voor het verklaren van de Gallische aanval aangewezen op de anekdotiek die antieke schrijvers laten doorgaan voor verklaring.

Dat een betere chronologie leidt tot scherper inzicht, blijkt ook uit het hierboven al genoemde Romeins-Karthaagse verdrag. Wie het dateert aan de hand van de Varronische chronologie, plaatst het in 348 en ziet weinig dat Karthago’s ouverture zou kunnen verklaren. Dit komt anders te liggen als we de gebeurtenis correct dateren in 344/343 v.Chr.: het synchronisme met de Karthaagse interventie in een burgeroorlog in Syracuse springt dan meteen in het oog en we begrijpen meteen dat de Karthagers verdragen sloten met de steden langs de Tyrreense Zee om hun vijand te isoleren.

Livius’ vakmanschap

Het tweede en voornaamste bezwaar tegen het gebruik van een onjuiste chronologie is dat het ons zicht blokkeert op Livius’ verdiensten. Hij was niet zomaar een antieke literator, hij was een historicus. En geschiedvorsing is een vak. Je kunt het pas uitoefenen als je bepaalde vaardigheden beheerst. Tegenwoordig gaat dat om bijvoorbeeld inzicht in de positivistische, vergelijkend-oorzakelijke en hermeneutische verklaringsmodellen, kennis van de archivistiek, vertrouwdheid met de sociale wetenschappen en wat dies meer zij, in de Oudheid golden andere kwaliteitseisen, zoals beheersing van de chronologie.

Met zijn weigering de Varronische jaartelling te gebruiken, bewijst Livius dat hij de augusteïsche propaganda doorzag en niet van zins was zijn wetenschappelijk oordeel ondergeschikt te maken aan ’s keizers wensen.[20] Hij is niet de enige die op deze wijze zijn eigen historische oordeel volgt: een generatie later is de door chronologie geobsedeerde Velleius Paterculus nog nadrukkelijker in zijn afwijzing van Varro[21] en het beroemde puzzeltje waarmee Tacitus zijn verslag van de brand van Rome versiert, suggereert dat er nog in de tijd van keizer Nero mensen waren die Varro’s chronologie niet aanvaardden.[22] Zulke weigeringen waren meer dan het irrelevante commentaar van studeerkamergeleerden, want elke geletterde Romein kende de tekst die ze afwezen: de Fasti Capitolini hingen immers prominent op het Forum Romanum. Via hun chronologie zeiden Livius en Velleius wat geen senator hardop kon zeggen: dat Caesar en Augustus de waarheid niet spraken.

Dit is vanzelfsprekend geen nieuwe conclusie. In de secundaire literatuur wordt Tacitus’ opmerking dat Augustus Livius beschouwde als een Pompeiaan tot vervelens toe geciteerd en er wordt even vaak op gewezen dat Livius zijn beschrijving van de regering van Augustus postuum publiceerde.[23] De republikeinse gezindheid van Livius – maar ook Velleius Paterculus – blijkt echter niet slechts uit hun onderwerpskeuze en historische oordeel, maar ook uit het chronologische kader waarin ze hun stof plaatsen. Het blijven onafhankelijke geesten, niet alleen in hun narratief, maar ook in hun methode.

Besluit

Ik hoop in het bovenstaande te hebben getoond dat de gelijkstelling van Varro’s chronologie aan onze jaartelling nadelen met zich meebrengt. Een oplossing zou kunnen zijn dat we terugkeren naar de dubbele dateringen die rond het midden van de twintigste eeuw nog gebruikelijk waren. Daarin werd Rome dus door de Galliërs verwoest ‘in 387/386 v.Chr. (390)’.[24] Dat oogt weliswaar niet zo elegant, maar esthetiek is geen wetenschappelijke categorie. De huidige situatie, waarin een tekst met een adequate chronologie wordt toegelicht via een systeem waarvan de fouten evident zijn, is in elk geval te bizar voor woorden. Niemand schiet er iets mee op als oudheidkundigen accurate informatie onjuist verbeteren.

De gestage aanwas van data is dus niet altijd een garantie voor de blijvende vooruitgang van de wetenschap. Soms gaan vaardigheden verloren, en als onderzoekers zich dan niet bewust zijn van de onafgehechte draden van het oudere onderzoek, zijn vergissingen mogelijk. De chronologie van het oude Rome is daarvan een goed voorbeeld. Gericht als de wetenschap is op het verwerven van nieuwe data en het genereren van nieuwe verklaringen, is er helaas te weinig aandacht voor het conserveren en ontsluiten van bestaande informatie. De grote wetenschapsethische vraag in deze tijd van teruglopende financiering, groeiend datavolume en aanzwellende wetenschapskritiek zou dan ook moeten zijn of het beperkte budget niet beter kan worden aangewend voor de bestrijding van misverstanden dan voor nieuw onderzoek.

[Toelichting]

Deel dit:

3 gedachtes over “Het wetenschapsbeleid en de chronologie van de Romeinse republiek

  1. Johan De Wael

    Ik denk dat ik enkele foutjes in de tabel gevonden heb, gemakkelijk te verbeteren door grondig uw tekst te bestuderen.

    – Laatste consulaat Val. Corvus – volgens Livius: 300/299 v.Chr. (i.p.v. 292)
    – Anarchie – volgens Varro: 375-371 (i.p.v. 365)

    Ik heb overigens net “De klad in de klassieken” uitgelezen, een boeiend boek, waaruit ik ook veel heb geleerd. Ik ben als licentiaat klassieke filologie afgestudeerd in 1990 aan de KU Leuven en in onze opleiding werd op dat moment ook bijzonder weinig aandacht besteed aan historische methode en dit soort problemen in de chronologie.

Geef een reactie