Tacitus’ Germanen (1)

Zo zagen de Germanen eruit: een Romeins masker (British Museum)

[Onder de onheilspellende titel In moerassen en donkere wouden heeft de Nijmeegse classicus Vincent Hunink vertalingen samengebracht van alle teksten die de Romeinse historicus Tacitus wijdde aan de Germanen.

Daarover valt een hoop te zeggen. Dit is het eerste van zeven à acht stukjes, waarmee ik u wil verleiden dat boek te kopen en, als het even kan, te lezen. Het is namelijk echt interessante materie. En nee, ik krijg voor deze blogstukjes – net als voor mijn reeksen over de Historia Augusta en Het leven van Apollonius – geen commissie.]

Een geintje van de pottenbakker ben ik:
masker van een rossige Bataaf.
Jij zult om mijn gelaat wel moeten lachen…
kinderen jaag ik stuipen op het lijf!

Ik heb over dit korte gedichtje – de vakterm is “epigram” – al eens eerder geblogd. Het vertelt veel over de wijze waarop de Romeinen keken naar de barbaren in het noorden. Die waren zó angstaanjagend dat een afbeelding al voldoende was om een kind bang te maken. Volwassenen begrepen weliswaar dat maskers geen pijn deden, maar wisten dat de noorderlingen in het echte leven niet te onderschatten waren. De noorderling
als boeman.

Romeinse auteurs onderscheidden in het gebied aan de andere kant van de Alpen twee groepen: de Gallische stammen ten westen van de Rijn en de Germaanse ten oosten daarvan. Met beide hadden de Romeinen slechte ervaringen. De Galliërs waren weliswaar door Julius Caesar onderworpen, maar de Germanen hadden hun onafhankelijkheid weten te bewaren en vormden een geduchte tegenstander. Technisch stelden hun legers weliswaar weinig voor, maar ze vochten als wilden in een woest berglandschap vol uitgestrekte wouden en moerassen, waarin de zwaarbewapende Romeinse legionairs niet goed uit de voeten konden.

De Germanen waren bovendien door-en-door onbetrouwbaar, zodat ook diplomatie zinloos was. Zo gold de Germaanse stam der Bataven, genoemd in Martialis’ gedichtje, traditioneel als Romeinse bondgenoot tot ze in 69 na Chr. op achterbakse wijze in opstand kwam en enkele buurstammen met zich mee kreeg. Om de orde te herstellen, moesten in totaal negen legioenen worden ingezet, eens zoveel als in de gelijktijdige oorlog tegen de Joden. Erger nog, waar de buit in Jeruzalem voldoende was geweest om de kosten van de campagne te compenseren, had de oorlog tegen de Bataven weinig opgeleverd. Er viel nu eenmaal niets van waarde te halen, daar in de moerassen en donkere wouden: “Zilver en goud zijn de Germanen door de goden onthouden,” weet Tacitus.

Middelbare-schoolkennis volstaat om te weten waarom het hierboven samengevatte beeld van Germanië en de Germanen onjuist is. Datzelfde gebied was in de Volle Middeleeuwen immers de machtigste staat van West-Europa en u herinnert zich hoe uw geschiedenisleraar u vertelde dat dat kwam door de fenomenale agrarische rijkdom en de overdaad aan bodemschatten. Het Romeinse beeld van een armzalig land van wouden en moerassen is propaganda. Rome verdoezelde ermee dat het, toen het in de vroege eerste eeuw zijn veroveringen op de oostelijke Rijnoever opgaf, wel degelijk iets had verloren van waarde.

Andere fouten in het Romeinse beeld zijn al even gemakkelijk te herkennen. U hoeft maar naar Berlijn te sporen om vast te stellen dat op de Noordduitse laagvlakte nergens de bergen zijn die zich daar volgens de antieke schrijvers moeten verheffen. Ook hebt u bij de Waddenzee de door Tacitus vermelde steile rotsen nooit gezien.

U hebt tot slot geen oudheidkundige opleiding nodig – het lezen van de vertalingen van toegankelijke auteurs als Herodotos en Caesar volstaat – om te weten dat de bewoners van het gebied buiten de Grieks-Romeinse wereld, doorgaans aangeduid als barbaren, altijd vechten als wilden en altijd door-en-door onbetrouwbaar zijn.

U kunt nu besluiten mijn advies te negeren en In moerassen en donkere wouden niet te lezen: wat is immers de waarde van een collectie antieke etnografische clichés? Dit is een alleszins respectabel standpunt. We zullen in het zevende stukje uit deze reeks nog zien dat de lectuur van Tacitus de afgelopen eeuwen nogal wat schade heeft toegebracht aan de geestelijke volksgezondheid. Er zijn echter andere manieren om naar teksten als deze te kijken.

Eén aspect is dat Tacitus de gemeenplaatsen gebruikt om zijn tijdgenoten te tonen wie ze zijn. Zo illustreert zijn genadeloze portret van generaal Hordeonius Flaccus dat ondanks al hun culturele ontwikkeling (of juist dóór al die culturele ontwikkeling), Romeinen kunnen vervallen tot indolentie, incompetentie en decadentie. Een ander aspect is dat het Romeinse Germanenbeeld lang is versleten voor feitelijk juist. Tacitus, die dat uiteraard niet kon voorzien, heeft de munitie geleverd voor een racistisch beeld van de Indo-Europese oervolken, waarvan de invloed op het nationaalsocialisme bekend is. Helemaal verdwenen is het echter niet en de in dit boek geboden vergelijking van fictie en feit zou kunnen helpen om deze ideeën hun vanzelfsprekendheid te ontnemen.

Er zijn dus voldoende goede redenen om kennis te nemen van Tacitus’ teksten over Germanië. De voornaamste reden is echter nog niet genoemd: Tacitus’ Germanenbeeld zou niet zo’n invloed hebben gehad als hij niet zo’n goede auteur was. Zijn Agricola, Germania, Annalen en Historiën zijn teksten om van te genieten, en omdat niet iedereen Tacitus’ lastige Latijn kan doorgronden, heeft Vincent Hunink ze dus voor u vertaald.

[wordt vervolgd]

Deel dit:

4 gedachtes over “Tacitus’ Germanen (1)

  1. Henk van Straten

    Als je vanuit je Blog naar de beschrijvende tekst op de website van de uitgever linkt, krijg je nou juist het beeld dat jouw blog en wellicht het boek wil nuanceren. Voorbeeld:’ In moerassen en donkere wouden laat zien dat de Germanen primitieve, bierdrinkende dobbelaars zijn. Maar ook onvervaarde krijgers, voor wie de Romeinen maar beter kunnen oppassen. (…)’. Raar.

  2. mnb0

    “U hoeft maar naar Berlijn te sporen om vast te stellen dat op de Noordduitse laagvlakte”
    We hoeven maar naar de Vijfde Eeuw te kijken om vast te stellen hoe gemakkelijk nomadische volkeren over die laagvlakte denderden. En dat ging eeuwen door: Slag bij Liegnitz, 1241, Russische bezetting van Parijs 1814 (daarentegen mislukte de invasie van de andere kant in 1799), Russische bezetting van Berlijn 1945. De andere kant op gaf ook weinig problemen: Karel de Grote, Zweden en Frankrijk in de 30-jarige oorlog, Napoleon.

    1. Ik ken eigenlijk geen enkel voorbeeld van enig nomadisch volk dat gedurende de 5de eeuw ‘door de Noord-Duitse laagvlakte denderde’. Mocht u denken aan de Hunnen of zo, de enige keer dat die zich vanuit hun basis in Hongarije naar onze streken waagden, rukten ze op via de Donauvallei. Ook in de eerste eeuwen daarna (Avaren?) was de opmarsroute veel zuidelijker dan die laagvlakte.

  3. mnb0

    “Tacitus’ Germanenbeeld zou niet zo’n invloed hebben gehad”
    Als je daar een onverwacht modern voorbeeld van nodig hebt moet je eens wat teksten van folkmetal bands lezen.

    “Slijpen onze speren
    En smeden onze klingen
    De barditus die zal weer eens
    Walhalla bezingen
    Waar mede vloeit en vrouwelijk schoon
    Ons vlees brengt en ons drinken
    Daar waar gelach en heldenlied
    Voor eeuwig zullen klinken”

Reacties zijn gesloten.