Tacitus’ Germanen (2)

Een oude uitgaven van Tacitus’ boek over de Germanen (Rheinisches Landesmuseum, Bonn)

[Onder de onheilspellende titel In moerassen en donkere wouden heeft de Nijmeegse classicus Vincent Hunink vertalingen samengebracht van alle teksten die de Romeinse historicus Tacitus wijdde aan de Germanen.

Daarover valt een hoop te zeggen. Dit is het tweede van zeven à acht stukjes, waarmee ik u wil verleiden dat boek te lezen. Het is namelijk echt interessante materie. En nee, ik krijg voor deze blogstukjes – net als voor mijn reeksen over de Historia Augusta en Het leven van Apollonius – geen commissie.]

De Germanen zijn tot op zekere hoogte een Romeinse schepping – van Julius Caesar, om precies te zijn. In de winter van 57/56 v.Chr. schreef hij het eerste van een reeks verslagen over de Gallische Oorlog, en in de proloog definieerde hij het strijdtoneel. Gallië als geheel was verdeeld in drie delen, schreef hij, die werden gescheiden van Germanië door de Rijn. Vanaf dat moment was elke bewoner van het Overrijnse een Germaan. Ook Tacitus kent deze definitie.

Het probleem is dat het door de Rijn begrensde land niet overeenkomt met het gebied waar Germaanse talen werden gesproken of met de plaatsen waar de materiële cultuur een Germaans karakter had. Aan de vooravond van de Romeinse veroveringen strekte bijvoorbeeld de cultuur van Centraal-Gallië (die bekendstaat als de La Tène-cultuur) zich uit over de Midden-Rijn, langs de rivieren Main en Donau, tot voorbij Bohemen. De bewoners van dit gebied spraken Keltische talen. Wij zouden de bewoners van Baden-Württemberg, de Pfalz, Hessen, Beieren en Bohemen daarom aanduiden als Kelten, maar volgens de topografische definitie van de Romeinse auteurs waren zij Germanen.

Verder naar het noorden onderscheiden archeologen drie verwante groepen, die ze aanduiden als de Przeworsk-cultuur (in het huidige Polen), de Jastorf-cultuur (langs de Elbe) en een Scandinavische groep. Deze mensen kunnen we én topografisch én linguïstisch én archeologisch Germaans noemen, maar waren onderling verschillend.

Het noordwesten is het lastigst: het gebied tussen de Jastorf-cultuur en de La Tène-cultuur: Vlaanderen, Nederland, Nordrhein-Westfalen en Nedersaksen. Hier leefden diverse stammen, die niet zonder meer kunnen worden aangeduid als Germaans of Gallisch. Er is wel geopperd dat ze een eigen cultuur deelden, die dan het “Noordwestblok” wordt genoemd; hun taal zou dan het Belgisch zijn geweest. Als Caesar deze mensen Germanen noemt, zou dat alleen betekenen dat zijn Keltische tolken hen niet verstonden, waarna de Romeinse generaal ze ten onrechte tot de Germanen had gerekend. Andere wetenschappers denken dat Caesar wel wist wie Germaans sprak en wie niet, en rekenen op zijn gezag de bewoners van Noordwest-Europa tot de Germanen. Wat er van deze theorieën ook waar is: de Rijn was, anders dan Caesar het presenteert, beslist geen grens.

De discussie over de verschillende antieke en moderne definities van Germaan-zijn zal nog wel even duren, maar voor het moment volstaat de conclusie dat als Romeinse schrijvers het hebben over “de” Germanen, ze heel verschillende groepen over één kam scheren. Het probleem werd door de antieke auteurs al herkend. In zijn Germania schrijft Tacitus bijvoorbeeld dat de Germanen zijn te verdelen in drie groepen stammen:

bij de kust de Ingaevones, in het midden de Hermiones en de overige Istaevones.

Even verderop geeft hij aan dat de naam “Germanen” eigenlijk hoorde bij een stam uit het huidige Limburg en is overgegaan op een heel volk. Dat is vrijwel zeker onwaar, maar bewijst dat Tacitus begreep dat het etiket problematisch was.

[wordt morgen vervolgd]

Deel dit:

3 gedachtes over “Tacitus’ Germanen (2)

  1. Otto Cox

    Mag je, gezien het bovenstaande, vermoeden dat Ariovistus, die door Caesar als Germaan wordt bestempeld, eigenlijk een Kelt is? Caesar spreekt in elk geval keltisch met hem en geeft een wat geforceerde uitleg waarom Ariovistus die taal sprak.

    1. De namen van de eerste ‘Germaanse’ stammen die de geschiedschrijving instorten, te weten de Kimbren en Teutonen, kunnen hel goed als Keltisch uitgelegd worden. Natuurlijk bestaat er een linguïstische Indo-Europese connectie tussen beide taalgroepen, maar de betekenis van de Keltische woorden ‘cymru’ en ’tuatha’ is zonder al te veel bochten als ‘stam’ of ‘volk’ uit te leggen. ook de namen van enkele leiders doen Keltisch aan (Lug(us), Boiorix, Caesorix en Claodicus).

Reacties zijn gesloten.