
[Dit is het zesde van een reeks artikelen over het dagelijks leven in het antieke Rome. Het eerste is hier.]
Er waren een miljoen Romeinen en de gemiddelde levensduurverwachting was twintig jaar. Je zou concluderen dat er dus elk jaar 50.000 doden moeten worden bijgezet, maar het feitelijke aantal lag hoger. In steden liggen de sterftecijfers namelijk altijd hoger dan de geboortecijfers. Dat de stad niet wegkwijnt is omdat er vrijwel altijd een immigratieoverschot is. Statistieken voor Rome hebben we niet, maar het is misschien niet onredelijk aan te nemen dat er 45.000 kinderen werden geboren en 55.000 mensen stierven. Zulke cijfers passen althans goed bij andere voorindustriële steden.
Van de baby’s stierf een derde binnen een jaar: de normale zuigelingensterfte in een voor- en vroegindustriële samenleving. Ze lijken veelal te zijn bijgezet in amforen, zoals is te zien in de necropool aan de Via Severiana. Dat laat al met al zo’n 40.000 mensen per jaar over die een crematie verdienden.
Ze zullen die niet altijd hebben gekregen. Tijdens epidemieën werden massagraven aangelegd – archeologen hebben die in de negentiende eeuw teruggevonden – maar ook onder normale omstandigheden was er niet voor iedereen een uitvaart: de allerarmsten waren een prooi voor honden en vogels. Eén van de bekendste teksten hierover, daterend uit het eerste kwart van de eerste eeuw vóór Christus, maakt deel uit van de collectie van de Capitolijnse Musea:
Praetor Lucius Sentius, zoon van Gaius, heeft met instemming van de Senaat het volgende bepaald over de plaatsing van graven. Met het oog op de volksgezondheid is het verboden lichamen te cremeren tussen deze steen en de stad. Verder is het verboden afval of kadavers te laten liggen.
Hiermee werd het probleem verplaatst. De lijken werden weliswaar uit de stad weggedragen, maar natuurlijk niet verder dan deze steen. Dat de omwonenden daar niet gelukkig mee waren blijkt wel uit de met rode verf toegevoegde opmerking ‘Dump je smeerboel verderop, tenzij je ruzie zoekt’. Het verzoek werd genegeerd: de arbeiders die de inscriptie in 1884 opgroeven, roken na twee millennia nog altijd de walgelijke lijkenlucht.
Als we het aantal zwervers gemakshalve op 10% stellen, houden we elk jaar zo’n 36.000 crematies over, wat wil zeggen dat er ergens aan de bovenloop van de Tiber – de meest voor de hand liggende plaats om het hout te kappen – elk jaar zo’n vierkante kilometer bos tegen de vlakte ging. Soortgelijke berekeningen zijn te maken voor het hout dat in de ovens van de badhuizen werd verstookt. Dat dit alles niet heeft geleid tot grootschalige ontbossing, suggereert dat er een opzichter is geweest die ervoor zorgde dat er ook bomen werden geplant.
Je moet ingelogd zijn om een reactie te plaatsen.