
[Vijfde verslag van een vakantie in Libanon; deel één is hier.]
Na enkele heerlijke dagen hier in Libanon, zat het vandaag wat tegen. In de ochtend gingen we naar de opgraving van de oeroude havenstad Byblos. In het Nationaal Museum van Beiroet en het Archeologisch Museum van de Amerikaanse Universiteit in Beiroet hadden we al veel voorwerpen gezien (in het Louvre trouwens ook), maar de waarheid gebiedt te zeggen dat de opgraving zelf eigenlijk iets te complex was.
De neolithische en chalcolithische gebouwen – had ik al gezegd dat Byblos oeroud is? – zijn sowieso afgesloten, maar ik zou er, denk ik, als we er wel bij hadden gekund, vermoedelijk ook weinig chocola van hebben kunnen maken. Er zijn verschillende gebouwen uit de Bronstijd, zoals de tempel van de stadsgodin, de L-vormige tempel en de tempel met de obelisken (waar veel voorwerpen zijn opgegraven die nu in de musea staan); dit was allemaal wat begrijpelijker, net als de fortificaties die we zagen.
De tombes uit de Fenicische koningsgraven staan aan de oppervlak, het Perzische terras was – na Daskyleion – het tweede dat ik buiten Iran zag, en tot slot waren er enkele Grieks-Romeinse resten, zoals een odeon, wat zuilen en een nymphaeum. Een Kruisvaardersburcht, met daarin een piepklein museum, domineert het geheel. Het kerkje dat de Kruisridders even verderop bouwden, is nog in gebruik; de gelovigen bereidden zich voor op het paasfeest.
En dat was het. Gek genoeg was ik bekaf, wat misschien kan komen door de combinatie van een korte nachtrust, vochtige lucht, volslagen windloosheid en een temperatuur van tegen de dertig graden. Pas na de lunch, toen het begon af te koelen, voelde ik me weer wat beter opgewassen tegen de dag. We reden nog naar Tripoli, in de hoop de daar even voorbij gelegen Romeinse tempels van Sfiré te bereiken, maar het verkeer werkte erg tegen, zodat we terugkeerden naar Byblos, waar we ons nu aan het inlezen zijn voor morgen: over de Libanon naar Niha en Baalbek.
Je moet ingelogd zijn om een reactie te plaatsen.