
De Livius.org-website ontvangt elk jaar ruim 450 verzoeken om informatie. Sommige keren steeds terug, zoals de vraag naar het nut van de klassieken. Het is een herkenbare kwestie, ook als ze anders wordt verwoord: “waarom bestuderen we de oude culturen?”, “what have the Romans done for us?”
Het is een non-probleem. Zoals niemand zich afvraagt wat het nut is van een boswandeling, het Concertgebouw, ganzenbord of een roman, zo zou niemand zich horen afvragen wat het nut is van bijvoorbeeld dit epigram van Martialis of het Romeinenfestival. Mensen beleven daaraan plezier. Dat bestaat voor de oudheidliefhebber uit verbazing, inzicht of ontdekkingsvreugde. Liefde voor de Oudheid is haar eigen beloning.
Het ligt anders voor docenten en studenten aan een universiteit, die door de gemeenschap worden gefinancierd. De gemeenschap vraagt immers iets terug. Voor sommige wetenschappen is dat geen probleem, aangezien ze toepasbare uitvindingen leveren. Voor andere vakgebieden is het moeilijker, en dan komen al snel de humaniora in beeld. Ik heb er geen enquête over gehouden, maar het is aannemelijk dat de meeste betrokkenen niet snel de toepasbaarheid van hun inzichten (die er wel degelijk kan zijn) zullen noemen als rechtvaardiging van hun bezigheden. Eerder stellen ze dat de humaniora weliswaar niet nuttig zijn, maar wel zinvol, omdat ze ons helpen de wereld te begrijpen. Dit is onmiskenbaar waar en zo is de vraag naar het belang van de geesteswetenschappen – en dus de klassieken – ook voor academici beantwoord.
Waarom keert de vraag dan toch steeds terug?
Omdat de burgers de geboden wereldwijsheid niet zien. En trouwens niet alleen de burgers. Astronomen weten heus wel dat antieke teksten uitleg vergen, maar veranderen elke kerst weer in bijbels literalisten als ze spreken over de Ster van Betlehem. Ook bij wetenschappers komt niet op dat je advies van een classicus kunt vragen als je een oude tekst leest. Of neem de Commissie-Van Oostrom, die in 2006 adviseerde over het onderwijs in de vaderlandse geschiedenis. Het is alleszins verdedigbaar dat zij slechts één venster wijdde aan de Oudheid, maar de limes is een rare keuze, die niet aansluit bij het traditionele beeld van Romeins Nederland (waarin alles draaide om wat men de “Batavieren” noemde) en evenmin aansluit bij het huidige onderzoek (dat het belang van de limes nuanceert). Het is lastig de klassieken over het voetlicht te krijgen als er weinig belangstelling is.
Daar valt echter ook iets aan te doen en ik noem natuurlijk niet toevallig de canondiscussie. U herinnert zich hoe Ronald Plasterk, Louise Fresco en Robbert Dijkgraaf erop wezen dat Christiaan Huygens niet mocht ontbreken, en hoe de commissie zich die kritiek aantrok. Voor zover blijkt uit het commissierapport heeft geen oudheidkundige een soortgelijk stuk geschreven om erop te wijzen dat de impact van de limes geringer was dan het ontstaan van een schriftcultuur, de germanisering van ons taalgebied en de verstedelijking (nota bene één van de “draden” in de canon).
Ik ken trouwens ook geen classicus die onze sterrenkundigen uitlegde wat naïef positivisme is. Sterker nog, de oudheidkundige disciplines negeren de ontwikkelingen in de wetenschapscommunicatie. Zolang dit zo blijft, zal ook de vraag naar het nut van de klassieken blijven terugkeren.
“Eerder stellen ze dat de humaniora weliswaar niet nuttig zijn, maar wel zinvol, omdat ze ons helpen de wereld te begrijpen.”
Dat kun je onverkort toepassen op de zoektocht naar het higgs-boson.
“maar veranderen elke kerst weer in bijbels literalisten”
Niet zo generaliseren. Als het 1% of meer van de astronomen is ben ik verbaasd. En die minder dan 1% hoort gegarandeerd niet bij de top. Niettemin is je conclusie correct. Ik heb me er de laatste tijd over verbaasd hoe snel gekwalificeerde wetenschappers hun scepticisme laten varen als ze zich buiten hun vakgebied begeven.
Ik denk dat je één na laatste alinea de spijker op de kop slaat. Natuurkundigen en biologen beheersen PR veel beter dan oudheidkundigen en classici, zelfs als het mis gaat, zoals met die neutrino’s die harder leken te gaan dan de lichtsnelheid.