Een van de lezers van deze blog attendeerde me op Wat bomen ons vertellen. Een geschiedenis van de wereld in jaarringen van de Belgische onderzoekster Valerie Trouet. De Engelse titel is Tree Story en het gaat, zoals u al vermoedde, over dendrochronologie: de tak van wetenschap die door middel van jaarringtellingen helpt vaststellen hoe oud houten voorwerpen zijn. Dat lijkt simpel en het is makkelijk te denken dat het intellectueel weinig voorstelt, maar dat is een grof misverstand.
Om te beginnen: het is niet simpelweg een kwestie van even de jaarringen van een omgezaagde boom tellen, zoals we allemaal weleens in het bos hebben gedaan. Zelfs als we dat zouden kunnen, moet je maar hopen dat je in zo’n schijf hout elke ring herkent. Soms is een jaar namelijk zó slecht dat de boom domweg geen ring aanmaakt. Een tweede kwestie is dat dendrochronologen geen bomen kappen – dat zou immers neerkomen op de vernietiging van data – maar een monster nemen met wat hoveniers een “aanwasboor” noemen, een soort appelboor om een staaf hout uit een boom te trekken. Een dikke boom levert veel informatie op maar is lastig om tot in de kern te bemonsteren. Een derde kwestie is dan weer dat je van levend hout terug moet naar monsters uit oude gebouwen en naar archeologisch en fossiel hout. Matches tussen de diverse delen zijn nog niet zo makkelijk gelegd; ik schreef er al eens over in verband met de ten onrechte genegeerde dateringen van het hout in Kaneš.
Historische klimaatreconstructie
Zou dendrochronologie inderdaad niet meer opleveren dan dateringen, dan zouden haar resultaten fundamenteel zijn maar misschien niet heel uitdagend. Je zou dan begrijpen waarom classici “die jaarringtellerij” afdoen als hulpvak bij de door hen als bijvak beschouwde archeologie. Maar chronologie is slechts één toepassing van dendrochronologie en de waarde van Wat bomen ons vertellen zit vooral in wat Trouet vertelt over de bijdrage aan de klimaatwetenschap. De dikte van een jaarring biedt immers een aanwijzing voor het weer in een bepaald jaar, en in combinatie bieden de jaarringen een aanwijzing voor het gemiddelde van een groot aantal jaren – het klimaat.

In een vroeg hoofdstuk vertelt Trouet over de Noord-Atlantische Oscillatie (NAO). Boven de Azoren ligt doorgaans een hogedrukgebied, waar de winden met de wijzers van de klok mee waaien, terwijl boven IJsland een lagedrukgebied is, waar de winden de andere kant op draaien. Halverwege die twee waaien de winden van west naar oost, van de Atlantische Oceaan richting Ierland. Als het verschil tussen het hoge- en lagedrukgebied groot is, zijn de winden hard, zijn de Britse eilanden koud en nat en stormachtig, is het westen van het Middellandse Zee-gebied droog en is het in Midden-Europa rustig weer. Is het verschil tussen het hoge- en lagedrukgebied klein, dan is het droog op de Britse eilanden, is het vochtig rond het westelijk bekken van de Middellandse Zee en houdt in Centraal-Europa niets de Siberische oostenwind tegen. Het bestaan van deze “Schots-Marrokaanse wipwap”, zoals Trouet de NAO noemt, is voor historische tijden gedocumenteerd in jaarringreeksen en bevestigd door stalagmieten.
De Late Oudheid
Het spannendste hoofdstuk gaat over de ontdekking van een impasse in het orkaanseizoen in de Caraïben die de piraterij waarover ik al eens blogde vereenvoudigde; het op één na spannendste hoofdstuk gaat over een regenperiode die de Mongolen in staat stelde grote cavalerielegers op te bouwen; de belangrijkste hoofdstukken zijn de laatste, waarin Trouet ingaat op klimaatverandering. U moet ze maar lezen; ik zal me beperken tot de Late Oudheid, dus de periode die begint in de derde eeuw na Chr., als er een einde komt aan de ideale omstandigheden waaronder het Romeinse, het Parthische en het Han-rijk in China bloeiden. Terwijl de zomers koeler werden, wisselden natte en droge decennia elkaar af: het klimaat werd onregelmatiger en de speelruimte waarmee de toenmalige heersers beleid konden uitvoeren, nam af.
Trouet beschrijft drie scenario’s over de wijze waarop het klimaat invloed kan hebben gehad op de veerkracht van de laatantieke samenleving. Eén scenario is dat de landbouwproductiviteit afnam. Tot dan toe had de grote spreiding van het Romeinse Rijk ervoor gezorgd dat een klimaatverandering in de ene regio viel op te vangen in een ander gebied, maar nu kregen alle provincies het tegelijk hard te verduren. Trouet schrijft:
Klimaatschommelingen zijn ontwrichtend voor landbouwsamenlevingen omdat ze moeilijk te bestrijden zijn met sociale of technologische innovaties.
Ik wou dat ik deze zin zelf geschreven had, want Trouet vat zo in zestien woorden de vergelijkingstheorie samen – dus waarom je niet zomaar de sociaalculturele aspecten van de Oudheid met het heden mag vergelijken of de Middeleeuwen met de IJzertijd. Ze lijkt zich niet helemaal bewust te zijn hoe zinledig zulke vergelijkingen zijn, want ze geeft op dezelfde pagina (168) een typering van de laatantieke samenleving (“behalve topzwaar ook nog eens genotzuchtig”) waar ze aan toevoegt dat de gelijkenis met onze samenleving niet toevallig is. Een eindredacteur zou haar op deze inconsistentie hebben kunnen wijzen.
Migrerende nomaden en bacillen
Terug naar de Late Oudheid. Trouets tweede scenario is dat klimaatverandering de nomadenstammen van Centraal Eurazië naar het westen zou hebben doen trekken. Meer precies noemt ze de Hunnen, die door droogte hun gebieden zouden hebben opgegeven en naar het westen zouden zijn getrokken en daarbij enkele andere stammen voor zich uit dreven. Misschien is het waar, maar ik teken aan dat de Euraziatische steppe sowieso van oost naar west groener wordt en dat de oost-west-beweging er een is van alle tijden. Dat sluit niet uit dat een klimaatverandering de Hunnen op drift kan hebben doen slaan, maar ik zou hebben willen lezen wat anders was bij de Hunnen dan bij de Skythen, de Sarmaten, de Avaren en de andere stamfederaties.
Een derde manier waarop klimaatverandering, zoals gedocumenteerd in jaarringen, kan samenhangen met de desintegratie van het West-Romeinse Rijk is dat de afwisseling van droge en natte decennia én grootschalige ontbossing (gedocumenteerd door kapdata) de condities hebben geschapen waaronder de malariamug gedijt. Een andere ziekte is de pest, waarvan vaststaat dat die in de zesde eeuw verschrikkelijk heeft huisgehouden. De Laatantieke Kleine IJstijd (Late Antique Little Ice Age, LALIA) begon met met enkele vulkaanuitbarstingen ten tijde van keizer Justinianus, die zorgden voor een scherpe temperatuurdaling, en deze ijstijd bleef in stand doordat er weinig verschil was tussen het hoge- en lagedrukgebied boven de Atlantische Oceaan. De westelijke oceaanwind bereikte Europa niet, de kille oostenwind was koning en de temperatuur bleef laag. Ideaal voor de verspreiding van zwarte ratten, marmotten en woestijnratten, die de vlooien meedroegen met de pestbacil.
Trouet zoekt geen monocausale verklaringen en beweert niet dat dendroklimatologen als enigen alles kunnen verklaren, maar ze toont wel dat er verschillende wegen zijn geweest waardoor klimaatveranderingen de veerkracht van de samenleving deden afnemen en de opties voor de laatantieke bestuurders verkleinden. De relatie tussen klimaat en samenleving was complex.
Tot slot
Tot slot: Trouet heeft ervoor gekozen er een persoonlijk boek van te maken. We horen dus ook over diefstal in Afrika, over grappen in het lab, over macho-onderzoekers en over geestloze lessen Latijn. (Trouet betaalt het vooroordeel dat classici hebben over archeologie en dendrochronologie met gelijke munt terug.) Ik denk dat ze er goed doet aan te geven dat wetenschap soms een kwestie is van dom toeval.
Schitterend is het voorbeeld dat Trouet eens een dag te ziek is om veldwerk te doen, achterblijft om wat te schrijven, ineens uit een ooghoek een raar gat in een grafiek ziet en zo min of meer bij toeval een correlatie ontdekt tussen een tijd met weinig orkanen en het maunderminimum. De lezer mag weten hoe toevallig zoiets gebeurt en Trouet heeft alle recht om trots te zijn op haar ontdekking.
Wat in het ene medium goed werkt, is in het andere echter niet altijd de ideale vorm. Persoonlijke anekdotes zijn handig om de aandacht te trekken, en dus prima bij een college of op TV of in desnoods in een blog, maar helpen minder om in een boek de aandacht vast te houden: Trouet plaatst zichzelf tussen de lezer en haar interessante materie. Ik denk dat het boek, wat minder persoonlijk verteld, nét even sterker zou zijn geweest. Evengoed is Wat bomen ons vertellen ook zo een spannend boek van de soort waaraan de geesteswetenschappen zo’n schreeuwend gebrek hebben: uitleg van hoe wetenschappers weten wat ze weten. Kortom, een geslaagd boek dat ik van harte aanraad.
Dag Jona, Ik las het toevallig een dag na verschijning omdat Ik er attent werd op gemaakt doordat ze geïnterviewd werd in de overigens vaak degelijke reeks “alleen Elvis blijft bestaan” op vrtnu… Het zijn diepte-interviews van zowat anderhalf à twee uur; Ik heb even gekeken maar de aflevering is jammer genoeg momenteel niet (meer) beschikbaar… en de “materie” interesseerde me ook sterk omdat Ik al vaak artikels las van haar “Belgische” collega kristof haneca, die dus van het Afrikaanse avontuur in het begin van het boek… ik denk dat de verdere combinatie, van stalagmieten, maar bvb ook kernboringen in glaciale lagen (dit laatste is een wat relatievere datering) mss wel nog interessante + de betere regionale calibratie van koolstof14 wel Nog meer gaan kunnen vertellen over zowel milieu als klimatologische geschiedenis… Het beloven dus nog spannende tijden te worden… 🙂
Wat ze schreef over toeval in de wetenschap deed me ook sterk denken aan onderstaand artikel in “De Standaard”, in een andere “branche” interessant, vooral wat de conclusie betreft van het stuk: “https://m.standaard.be/cnt/dmf20200508_04950957
Bovendien denk ik-maar Ik kan me vergissen- dat die persoonlijke inbreng -van eigen biografische elementen- wel wat vaker voorkomt in de Engelstalige populariserende wetenschappelijke literatuur, m.n. de Amerikaanse dan in de Europese…
Ik ken dat Belgische programma “alleen Elvis blijft bestaan” wel. Veel puntiger en beter dan het Nederlandse programma Zomergasten, hoewel het daar waarschijnlijk wel van is afgekeken. De titel heb ik overigens nooit begrepen. Die persoonlijke inbreng ben ik inderdaad ook vooral in Amerikaanse populariserende boeken tegengekomen.
De titel komt uit dit lied:
https://youtu.be/lgIcl5fS6g8
@ Frans. Hartelijke dank voor de uitleg. Prachtig Vlaams lied gezongen door Gorki. Wat weet ik als Nederlander toch weinig van België.
Inderdaad, een prachtig liedje! Mijn eerste gedachte was dat de titel sloeg op het feit dat er nog steeds fans zijn die niet geloven dat Elvis dood is.
Zie voor de complottheorieën:
https://www.avrotros.nl/frans-bauer-in-amerika/gemist/detail/item/frans-bauer-in-amerika-afl-8-05-05-2018/
Inderdaad, je zou het een verkorte versie van het vaak uitstekende programma ‘Zomergasten’ kunnen noemen; De titel komt inderdaad voort uit deze song van Gorki, waarvan de zanger Luk De Vos in de nachtelijke uurtjes als student in Gent well eens sprak; het was een hele low fi mens, in die zin dat hij niet het pretentieuze had van sommige ‘plaatselijke beroemdheden’, maar daarentegen een (zij het intelligente) volksmens was, die met iedereen een praatje deed en hield van een grapje… Ik denk trouwens dat de titel voortspruit uit de zinsnede: “sterren komen, sterren gaan/Alleen Elvis blijft bestaan/…. Een zekere (zelf)relativering dus, die ik wel vaker aantref bij mijn medebewoners des lands… 😉
Voorts kan ik jullie nog twee klasbakjes van songs aanraden, te vinden op bvb op youtube: “Lieve kleine piranha” en “geef alle geld aan de arme kinderen”, maar er zijn er nog meer…
“de aflevering is jammer genoeg momenteel niet (meer) beschikbaar”
Dan nog – voor de coronablokkade tussen Vlaanderen en Zuid-Nederland was er de radio-en-tv-op-internet-blokkade. Het zou me een lief ding zijn als die werd opgeheven, al was het maar voor de sportcommentaren.
https://www.youtube.com/watch?v=BwxQ0gIFCQg
Vanaf minuut 27. Had ik dat vorig jaar live kunnen zien dan had ik nog meer genoten van de sensatie. En dat brengt me op een idee (zie volgende reactie, om de eigenaardigheden van WordPress te omzeilen).
Inderdaad, ik dacht dat hierover sinds een jaar Europese wetgeving bestond, maar het is blijkbaar nog altijd niet mogelijk om binnen Europa alle programma’s sowieso te bekijken… Jammer…
Zo te zien geen “alleen Elvis blijft bestaan”, maar wel Trouet en dendrologie:
https://www.youtube.com/watch?v=mv1rlFbFLcs
Zal ik eens gaan bekijken, het Nldse aanbod is tegenwoordig toch bijna altijd om te huilen.
Dank voor dit filmpje, Frank! Hoe ben je er aan gekomen. You Tube natuurlijk, maar waar hebben die het vandaan? Van de Vlaamse TV?
Dit filmpje komt niet van de Vlaamse tv. Dit zijn educatieve filmpjes die voor een internationaal publiek worden gemaakt.
De groeiende kloof tussen de Belgische/Vlaamse en Nederlandse media is erg jammer.
Tegelijk gebeurt het omgekeerde ook: Vlaanderen en Nederland gaan steeds meer op elkaar lijken, in een soort pan-Europese eenheidsworst. Terwijl het media-aanbod regionaliseert, internationaliseert de culturele sector; vroeger was Vlaams toneel veel meer anders dan Nederlands toneel dan tegenwoordig.
Inderdaad; bvb het Toneel van Milo Rau in NTGent is op dat vlak werkelijk vernieuwend… Theater hoeft niet noodzakelijk ‘politiek’ te zijn of een dergelijke inslag te hebben, maar vandaag wordt ook in Vlaanderen echt wel de moeite gedaan om niet enkel ‘repertoiretoneel’ (dat zéker zijn waarde heeft) te brengen…
Maar die eenheidsworst in het media-aanbod, dat ’terugplooien’ op het regionale is een beweging die ik al zo een twintig jaar vaststel…. en een erg jammere zaak… Zelf heb ik om die reden lang geen tv meer gehad en ook vandaag blijft het vooral een ‘decorstuk in de woonkamer’… Het zou toch wel moeten kunnen, al was het maar om wat Europees bewustzijn te kweken, dat zenders hier en daar goede (culurele, wetenschappelijke, maar zelfs ook “entertainment”) van hun Europese ‘medelanden’…. De eenheidsworst voor pakweg Geschiedenis in Vlaanderen op TV dat die meestal wordt gereduceerd tot “13 jaar geschiedenis”, met name de tweede wereldoorlog en wat eraan voorafging. Ik wil het belang hiervan zeker niet in twijfel trekken, maar vindt dit toch wel een erg schrale kijk op geschiedenis… Toen onze Vlaamse mininster van Cultuur en media een vijftiental jaren geleden het aanbod kreeg om mee te participeren in Arte, een zender waar ik als puber enorm veel op ‘ontdekt’ heb, werd dit afgewezen…
Mss hebben we behoefte aan een Europees zenderkanaal, waar het “beste” van alle lidstaten wordt op getoond… desnoods enkel online, zodat men er een paar themakanalen kan opzetten…
Ja, het heden zit vol paradoxen (globalisering maar wereld zit op slot, autisme spectrum mensen bang voor sociale distantie…). Qua taalgebruik groeien Nederland en Vlaanderen wel steeds meer uit elkaar. Als je analyses op de VRT-nieuwssite bekijkt worden er regelmatig formuleringen gebruikt waar je even bij denkt hè, je ziet het ook bij (oorspronkelijk franstalige) strips uit België die tegenwoordig eerst voor Vlaanderen worden vertaald. Als de VRT archiefmateriaal uitzendt uit de jaren ’60 tot ’80 merk je hoe het Vlaams sinds de jaren negentig een eigen kant op gaat, (in de eigen media).
ik wou nog even terugkomen op dat artikeltje in De Standaard waarover ik schreef in mijn eerste reactie; over ’toeval in de wetenschap’ – buiten dat feit past het ook zijdelings binnen de practical joke binnen deze blog; het betreft immers onderzoek waar dromedarissen en lama’s in voorkomen….. 🙂
Het handelde over een prof die in 1989 een practicum wou organiseren waarbij de studenten antilichamen moesten isoleren… Eerst werd hen gevraagd om dit te doen met menselijk bloed, maar de studenten weigerden dit uit angst voor HIV of Hepatitis (het waren immers de jaren tachtig waarin dit onderwerp heel erg actueel was… Vervolgens stelde de prof voor een muis te doden en dit bloed te gebruiken… De studenten weigerden dit om ethische redenen…. Ten einde raad bedacht hij dat hij nog over dromedarisbloed beschikte, overschot van het onderzoek dat hij voerde naar de slaapziekte… Hier hadden de studenten geen valabele redenen meer te bedenken om het practicum aldus te weigeren en wat bleek, dat de geïsoleerde antilichamen bij de dromedaris veel kleiner waren omdat ze maar uit één eiwit bestaan waardoor ze zich gemakkelijker aan een virus kunnen hechten…. hij besloot dit verder te onderzoeken en maakte er een succesverhaal van… De conclusie van één van zijn toenmalige assistenten, vandaag prof aan de VUB:
Volgens verschillende onderzoekers die nauw met hem hebben samengewerkt, is de kans op een ontdekking zoals die van professor Hamers vandaag kleiner geworden. Jan Steyaert, die betrokken was bij de oprichting van Ablynx, nog steeds doceert aan de VUB en intussen ook meerdere andere bedrijfjes heeft opgericht, zegt dat Hamers’ succes het nut aantoont van ‘fundamenteel onderzoek op initiatief van de vorser’. ‘Onderzoekers hebben daar steeds minder tijd voor, omdat de financiering van hun onderzoek vaak afhangt van welomschreven resultaten. Voor toevallige ontdekkingen is dat geen goede zaak.’
Me dunkt dat dit voor veel wetenschappelijk onderzoek van vandaag geldt…. ook in de geesteswetenschappen of in andere takken…
Ze weigerden een muis to doden om ethische redenen… Ik vraag me af hoeveel van die studenten thuis een kat hadden…
“Een eindredacteur zou haar op deze inconsistentie hebben kunnen wijzen.”
Mwah.. inconsistent? Dat men moet oppassen met vergelijkingen trekken wil niet zeggen dat elke vergelijking taboe is.
Als ik zeg: “De middeleeuwer was mode-gevoelig, net als wij” begeef ik me op glad ijs; sociale en economische klasse, traditie en voorschriften droegen in de middeleeuwen aan het dragen van kleding bij op een manier die onvergelijkbaar is met de manier waarop kledingkeuzes vandaag de dag worden gemaakt.
Dat wil echter niet zeggen dat ik twee zinnen later niet kan beweren: “De middeleeuwer droeg schoenen, net als wij”.
Verder vind ik een persoonlijke noot vrijwel altijd een (wetenschappelijk) boek versterken; maar dat is mogelijk afhankelijk van in welke mate men tegen het spectrum aanschuurt…
… en ik heb het boek gisteren besteld 🙂
“hoe zinledig zulke vergelijkingen zijn”
Als ik JonaL goed begrepen heb zal zijn reactie zijn:
“De middeleeuwer droeg schoenen, net als wij”
is een mooi voorbeeld van een zinledige vergelijking, want ze levert geen enkel nieuw inzicht op.
Hieruit moet u niet concluderen dat ik aan zijn kant sta; eerder aan de uwe. Laten we het daarom liever over appels en peren hebben.
Die zijn prima te vergelijken, ze zijn beide fruit. Bij vergelijkingen draait het erom zowel de verschillen als de overeenkomsten aan te wijzen. Bovendien moet men voorzichtig zijn met conclusies, omdat extrapolaties maar al te vaak niet gerechtvaardigd zijn.
Of Trouet voorbarige conclusies trekt en dus inconsistent is kan ik op grond van deze recensie niet beoordelen. Vergelijkingen zijn wel verdraaid lastige dingen, omdat de eigen vooroordelen zo gemakkelijk er zo gemakkelijk insluipen.
Over de mogelijkheid tot vergelijking valt te discussiëren. Daarom zijn daarover boeken en artikelen geschreven.
Waarover niet valt te discussiëren is de decadentie van het Late Romeinse Rijk. Dat is altijd een stokpaardje geweest van Europese intellectuelen en zei altijd meer over hoe die intellectuelen hun eigen tijd zagen. Trouet is blijkbaar geen uitzondering. Met wetenschap heeft het niets te maken. Het toont wel dat classici iets hebben te bieden, ook aan dendroklomatologen die geestloze lessen Latijn hebben gehad.
“dat de Euraziatische steppe sowieso van oost naar west groener wordt en dat de oost-west-beweging er een is van alle tijden”
Ik heb toevallig net Barry Cunliffe dat op youtube horen uitleggen, maar dat neemt niet weg dat die Westwaartse tendens kan variëren. Als het even lekker vochtig is in Mongolië dan zal de neiging om westwaarts graziger weiden op te zoeken minder groot zijn dan als er daar een drogere periode is aangebroken. Verder is er natuurlijk een relatie met bevolkingsdichtheid en interacties met zuidelijke machtscentra.
Yup. Ik meen te weten dat zuidwaartse invasies, waar we de Chinese Muur aan te danken hebben, aan dezelfde twee factoren te danken/wijten zijn.
Ja, ik denk ook dat het zo is. Maar dat had ik graag ook in het boek gelezen. Nu is het toch een beetje een incompleet argument.
Ik ben het eens met de bespreking van Jona Lendering en kan het boek van harte aanbevelen. Met dank aan de schrijver die erover begon op dit blok. Die persoonlijke verhalen storen mij niet zo maar het boek had inderdaad wat strakker gekund. Dat persoonlijke is een beetje een eigentijds stijlfiguur. Ik tref het vaker aan. JonaL heeft interessant verteld over vast stellen van een chronologie door middel van jaarringen. Trouet biedt een ruimer en sociologischer verhaal. Wat mij trof was de samenwerking met andere disciplines zoals met Japanse historici. En natuurlijk soms geluk hebben, zoals JonaL al opmerkt.
“geestloze lessen Latijn”
Ik houd niet zo van dit soort opmerkingen, behalve aan de borreltafel, waar ik nu dan ook bij aanschuif. In de eerste plaats vond ik de drie jaar dat ik Latijn heb gedaan leuk (en meestal vond ik taalles helemaal niet leuk), en ook nog eens nuttig, omdat ik er een beter begrip van zowel Nederlands als Engels aan heb overgehouden. In de tweede plaats zijn er hele horden die precies hetzelfde zeggen over wiskunde, dat een favoriet vak was.
Als tiener besefte ik al dat lessen vooral geestloos waren afhankelijk van wie er voor de klas stond en hoe de lessen in elkaar staken. Ik voelde me een paar jaar erna buitengewoon ge(bliept!) toen ik erachter kwam dat al die stomme standaarddifferentialen die ik uit mijn hoofd moest leren in tabellenboeken staan; nog erger toen ik leerde dat ik deze omrekenregels
https://nl.wikipedia.org/wiki/Goniometrie#Verdere_omrekenregels
helemaal niet uit mijn hoofd had hoeven leren. De meesten zijn eenvoudig af te leiden, de centrale bezigheid in wiskunde. Stomme leraar. Hij was nog VVDer ook en erger, hij verdedigde de Zuid-Afrikaanse apartheid. Hij compenseerde het gebrek aan haar op zijn hoofd door extra hoeveelheden op zijn bovenlip en in zijn nek. Tegenstrijdig als tieners nu eenmaal zijn vond ik hem best aardig. Maar veel respect had ik niet en ik heb een keer op uiterst beschaafde wijze een les van hem om zeep geholpen. Bij een lastige afleiding maakte hij twee keer een fout. Die zag ik meteen, dus liet ik hem eerst twintig minuten doormodderen voor ik hem er op wees. Kon hij opnieuw beginnen. Aan het einde van de les (toen nog 50 minuten) was de afleiding nog niet af.
Scheikunde, dat vond ik nou een dom vak. En ik had ook nog een leraar die meisjes zodanig discrimineerde dat hij er van de vier twee binnen drie maanden had weggewerkt.
En Lichamelijke Opvoeding natuurlijk, met zo’n Körperkulturfanatiker (in het Duits klinkt zoiets toch altijd beter) om ons af te beulen.
Ik zou die opmerking over die geestloze lessen Latijn niet hebben aangehaald als het niet was om te illustreren dat disciplines die behoren samen te werken, dus de filologische vakgebieden enerzijds en archeologie en de “laboratoriumdisciplines” anderzijds, vol vooroordelen zitten en het nog leuk vinden ook de collega’s denigrerend te typeren.
“In een archeologisch museum kijk ik alleen naar de teksten”, zei Ineke Sluiter me ooit – de huidige president van de KNAW verdiepte zich niet in archeologie. Archeologische citaten over classici hebben hetzelfde venijn.
Als ze nou maar in voldoende mate teksten geschreven door archeologen tot zich neemt is er nog niet zo veel aan de hand. Maar om de één of andere reden heb ik daar twijfels over.
Als classicus krijg ik toch ondertussen regelmatig kromme tenen van het hekelen van mijn vakgenoten, waaronder bovendien een dochter en een kleindochter. Zonder verder in details te treden: heel veel classici organiseren voor de hoogste klassen jaarlijks of tweejaarlijks reizen naar Rome en Griekenland, die zij zonder de zeer gewaardeerde inbreng en gebruikmaking van archeologen, historici en kunsthistorici niet tot een succes zouden kunnen maken. Er zullen beslist eigenwijze lieden rondlopen in alle beroepsgroepen (want “gelukkig” krijgen ook oud-historici regelmatig een veeg uit de pan), maar ik zou dat toch graag zien dat er minder gegeneraliseerd werd.
Veel, helaas lang niet alle studenten klassieke talen volgden indertijd facultatieve colleges epigrafiek, papyrologie en Myceens, ook toen er nog een echt kandidaats en doctoraal examen bestond. Oude geschiedenis, archeologie (weliswaar met de nadruk op kunstgeschiedenis) waren verplichte onderdelen, en de tentamens daarin heb ik nooit met tegenzin voorbereid. Historici zag je bij die “hulpvakken” vrij weinig, vermoedelijk toch vanwege de taalbarrière.
Ik vind het ook geen fijne situatie dat al die vakken zo langs elkaar op werken en zo weinig interesse hebben voor elkaar. Men neemt wat resultaten van elkaar over maar verdiept zich er niet werkelijk in. Zodat ik nog niet zo lang geleden een Amsterdamse classicus moest beluisteren die met droge ogen zei dat alle oudheidkundige disciplines dienden voor het eigenlijke werk, dat hij dan beoefende. Soortgelijke geluiden zijn bij de andere disciplines te horen: “archeologie is alleen maar geschiedenis voor als je geen bronnen hebt” enz.
Ik weet niet of de taalbarrière echt een verklaring is voor archeologische en historische desinteresse, want wat archeologen moeten weten is de strategie van tekstuitleg, de hermeneuse. Dat kan aan de hand van vertalingen worden gedoceerd.
Omgekeerd kunnen classici best iets leren over cognitieve archeologie zonder dat ze alle finesses van de opgraaftechniek beheersen. En dat classici en nieuwtestamentici blijven pretenderen dat ze unprovenanced teksten mogen uitgeven, is ronduit schandalig – ze weten heel goed dat het verspilling van tijd, intellect en gemeenschapsmiddelen is.
Het voorbeeld van het Rome-reisje is wat ongelukkig; daar is archeologie natuurlijk slechts een plaatje bij een praatje. Een interessant praatje, waar ik zelf ook mijn bijdrage aan heb mogen leveren, en bovendien een praatje waaraan klassiek archeologen hun vak onderworpen hebben. (Ik zal er aanstaande maandag een MoM aan wijden.) Evengoed: archeologie heeft belangrijkere dingen te bieden. Wat hoop maar niet meer verwacht is dat classici begrijpen dat de DNA-revolutie hun vak totaal verandert.
Ik blijf erbij: niet zo generaliseren. De DNA- revolutie is voor een andere keer.
De DNA-revolutie haalt een van de axioma’s van de bestudering van het project dat we “klassieken” noemen, namelijk de hermeneutische horizon, onderuit. Alle wetenschap die nu nog gebaseerd is op dat axioma, is dus ook onderuit gehaald. Als je een boot hebt die lekt, moet je óf het lek dichten óf een andere boot bouwen. We hebben momenteel een kans uit duizenden om dat laatste te doen. Ik zie het vooral als een kans.
Waarom dit nou een reactie op mij is is mij niet helemaal duidelijk. “… ze …. tot zich neemt” is namelijk precies het tegenovergestelde van een generalisatie – het gaat over precies één persoon. Meer nog, hierboven schreef ik dat ik mijn lessen Latijn helemaal niet als geestdodend ervoer. Hoe zou dat nou komen? Misschien een bevlogen classicus voor de klas?
Al moet ik toegeven dat hij ons niet naar Rome heeft meegenomen.
..Trouet heeft ervoor gekozen er een persoonlijk boek van te maken…
Dat zijn vaak veel aantrekkelijker boeken voor de leek dan droog wetenschappelijke boeken die alleen leesbaar zijn voor vakgenoten. In dat verband wil ik wijzen op de boeken van de recent overleden Oliver Sacks. Ik heb al zijn boeken gelezen. Een van zijn boeken die ik kan aanraden is ‘My uncle Tungsten’ een zeer persoonlijk boek waar je bij het lezen en passant veel scheikundige kennis op doet. Ook wijlen Stephen J. Gould had die gave om het persoonlijke te mengen met het wetenschappelijke.
Dit gezegd zijnde, zal ik het boek kopen. Je bespreking wekt mijn appetijt. Maar wel liever bij Athenaeum dan bij bol.com of Amazon, want ik wil in deze coronatijd voorkomen dat de goede boekhandels omvallen. Los daarvan vind ik dat Athenaeum de inhoud van een boek uitgebreider weergeeft dan bol.com. Je weet dus beter wat je te wachten staat. De service is ook prima. Al jouw laatste boeken heb ik met voorintekening besteld en op de dag van verschijnen vielen ze in mijn brievenbus.
Ik denk ook dat we de plaatselijke boekhandel moeten steunen, al ben ik niet kritiekloos. Maar wil er iets verbeteren, en wil de boekhandel opnieuw een betekenisvolle rol in onze cultuur spelen, dan moet er iets overblijven dat veranderen kan.
Steunen plaatselijk boekhandel dat spreekt vanzelf, maar niet altijd. Ik heb de volgende regel. Nederlandse boeken vanzelfsprekend bij de plaatselijke boekhandel. Maar Duitse, Franse en meestal Engelse bij Amazon.de. Amazon.de ziet Nederland als een Duits Bundesland (dat denk ik stiekem ook), heeft boeken vrijwel altijd in voorraad (ook Franse), korte levertijd en lage Duitse BTW. De plaatselijk boekhandel lukt totaal niet.
Amazon = uitbuiting.
https://nos.nl/nieuwsuur/artikel/2204873-werkomstandigheden-amazon-doen-denken-aan-een-aziatische-sweatshop.html
Veel boekhandels en uitgeverijen hebben zelf een website. Het kost wat zoekwerk, maar het lukt altijd wel om of rechtstreeks bij de uitgeverij te bestellen of een lokale – en dat is niet meteen de plaatstelijke – boekhandel te vinden die het gezochte naar u wil opsturen.
Door bij Amazon te bestellen bent u medeplichtig aan de in de link beschreven toestanden. Bol.com is niet beter.
Uw regel deugt van geen kant.
De meeste Duitse boeken koop ik gewoon in Berlijn. Kleine Berlijnse boekhandels kunnen in een dag ieder Duits boek leveren. Dat is sneller dan het bestellen van een Nederlands boek in een Amsterdamse boekhandel. En zo steun je de kleine Berlijnse boekhandel, en hoef ik niet naar Dussmann. Maar ja, ik kan al een tijdje niet naar Berlijn wegens …
http://www.boekwinkeltjes.nl is altijd de moeite van het proberen waard.
En heeft geen van die Berlijnse boekhandels een website?
Voor de mediëvisten onder ons, Bruce Campbell, The Great Transition. Climate, disease and Society in the Late Medieval World (Cambridge, 2016). Campbell laat aan o.a. aan de hand van jaarringen zien hoe het klimaat in de veertiende eeuw veranderde en welke invloed dit had op de middeleeuwse samenleving. Een moeilijk, maar belangrijk en interessant boek. Vast beter te begrijpen na het boek van Trouet.
Interessant te lezen dat “Alleen Elvis …” door onze Nederlandse vrienden hier beter wordt bevonden dan het eigen “Zomergasten”. Destijds was het programma met eerst Van Dis, daarna Palmen, druk bekeken in Vlaanderen, of toch het deel dat zich voor dergelijk programma kan interesseren. Nadien presenteerde onze eigen Jan Leyers, wat bakken kritiek opleverde die niet helemaal gespeend was van “misobelgie”.
In “Alleen Elvis …” doet Thomas Vanderveken het doorgaans prima, altijd erg goed voorbereid en charmant. Hij zou af en toe een op dreef zijnde gast nog meer zichzelf kunnen laten zijn en een eigen moreel stokpaardje achterwege laten, maar het is sowieso al een krachttoer.
De uitzending met Valérie Trouet was een hoogtepunt in de reeks. Ik moest aan jou denken en was blijkbaar niet de enige.