Apeldoorn, een zondagmiddag, misschien in 1980. We zijn met een groep jongens en meisjes ergens heen geweest en komen terug in het zaaltje waarvandaan we zijn vertrokken. Iemand heeft de gordijnen dicht gedaan en de muziek aangezet. In het donker staan een paar oudere jongens roerloos te luisteren naar de meest deprimerende muziek die ik ooit heb gehoord.
Ik ben overweldigd. Dit is iets anders dan de hitparademuziek van die tijd. David Bowies “Sense of Doubt” raakt iets in me. Ik denk niet dat ook ik roerloos stil heb staan luisteren, want ik herkende hoe theatraal dat was, maar tot op de dag van vandaag kan ik de schok van die middag herbeleven. Later die week fiets ik naar Deventer, waar de openbare bibliotheek grammofoonplaten uitleent, en waar ik Heroes haal.
Station Leeuwarden, afgelopen vrijdagavond, rond een uur of negen. In de stationshal staat een piano (overigens een van de beste ideeën uit de laatste jaren – om ook eens iets positiefs te zeggen over het zieltogende rijksspoorwegbedrijf) waarop iemand “Sense of Doubt” speelt. Een wat merkwaardige muziekkeuze, zo’n deprimerend nummer, maar zelfs op een wat rammelende piano nog steeds een overdonderende ervaring.
Eind ’70 begin ’80er jaren was Philip Glass met zijn minimal music één van de grondleggers van dit soort klankenreeksen. Het riep bij mij altijd het gevoel op “wanneer begint-ie nou”. Ik heb Glassworks er maar eens bij gepakt en inderdaad, “issie al begonnen dan?”
Shaker Loops van John Adams is leuker.
Och, Sense of Doubt is ook behoorlijk theatraal, dus dan past roerloos stil staan luisteren wel. En ja, blasé als ik ben, heb ik deprimerender muziek gehoord.
In mijn studententijd hielden we wel eens muziekavondjes, waarbij we elkaar om beurten nummers lieten horen. Er kwamen dan ook een hoop depri-nummers voorbij, met als ultieme zelfmoordplaat Tabula Rasa van Arvo Pärt.