
Omdat ik woensdag een praatje houd over wetenschapsbloggen, meer in het bijzonder over uitleg van de methode, besprak ik afgelopen weekend mijn activiteiten met een paar mensen, en iemand wees me erop dat uitleg weleens een soort opstapeling is: soms kun je pas over iets bloggen als je bepaalde basiskennis kunt aannemen bij de lezers.
Ik herken het: regelmatig krijg ik reacties die duidelijk maken dat mensen eerdere stukken niet kennen. Je kunt dat redelijkerwijs ook niet verwachten. Des te leuker is het natuurlijk als iemand me eraan herinnert dat ik eerder iets anders heb beweerd, wat ik ook regelmatig meemaak.
Vandaag stapel ik maar eens een stukje op een eerder stukje: namelijk hierop, een blogje over de Lachmann-methode, de manier waarmee classici aan de hand van de fouten in middeleeuwse handschriften de tekst reconstrueren (“constitueren”) die antieke auteurs hebben geschreven.
Die methode mag dan zijn vernoemd naar de Duitse classicus Karl Lachmann (1793-1851), het principe was al herkend door de Renaissance-geleerde Poliziano en in de tussenliggende eeuwen is de methode verfijnd. Van sommige teksten worden de achttiende-eeuwse constituties nog altijd gebruikt.
Eén zo’n verfijning is afkomstig van de Rotterdamse geleerde Desiderius Erasmus (1466-1536) en staat sinds de zeventiende eeuw bekend als lectio difficilior of als lectio difficilior potior, “de moeilijkere lezing is sterker”. Erasmus had ontdekt dat kopiisten eerder de neiging hadden een tekst te vereenvoudigen dan ingewikkelder te maken, en opperde dat als dezelfde passage in twee handschriften verschillend werd weergegeven, de moeilijkere variant vermoedelijk dichter bij de originele kwam.
Een voorbeeld is de joodse tekst die bekendstaat als De negen-en-een-halve stam, die wordt vermeld in diverse vroegchristelijke teksten als een geschiedenis van de verloren stammen van Israël. Andere teksten verwijzen echter naar De tien stammen, en dat is een vorm die eenvoudiger is. Op grond van de genoemde vuistregel nemen oudheidkundigen aan dat de auteur van het joodse traktaat het de titel De negen-en-een-halve stam heeft meegegeven.
Uiteraard moet deze vuistregel, die alleen betrekking heeft op zinnen en andere korte woordgroepen, met enige zorg worden toegepast. De twee varianten moeten ruwweg gelijkwaardig zijn: even logisch, in hetzelfde stijlregister, beide grammaticaal correct. Als deze voorwaarde niet wordt gesteld, zou lectio difficilior potior immers een vrijbrief zijn om allerlei verwrongen formuleringen te typeren als de betere, louter en alleen omdat ze moeilijker zijn.
Voor ik afrond nog even een verwant principe, dat van toepassing is op alinea- en paragraafniveau: de lectio brevior, “de kortere lezing verdient de voorkeur”. Het staat vast dat antieke en middeleeuwse kopiisten vaker de neiging hadden verhalen uit te breiden dan te bekorten. Hieruit volgt dat als je van dezelfde tekst een lange en een korte variant hebt, deze laatste de minst-bewerkte is en dus de authentiekste wel zal zijn. Zo vallen de handschriften van het Marcus-evangelie te verdelen in drie groepen, met een kort, een middellang en een lang einde, en op grond van lectio brevior gold de kortste variant lange tijd als het meest plausibele. De andere twee bevatten toevoegingen uit het evangelie van Matteüs. Dat het inderdaad aannemelijk is dat het korte einde het betere is, werd in 1892 bewezen toen Agnes Lewis en Margaret Gibson de Codex Sinaiticus Syriacus vonden. Zie daarvoor – in het kader van de opstapeling van de blogstukjes – dit stukje.
[Geschiedenis is geen amusement, leuk voor een vrijblijvend stukje in een tijdschrift of een item op TV. Het is een wetenschap. In de reeks “Methode op Maandag” (MoM) leg ik uit wat de oudheidkundige wetenschappen, en de historische wetenschappen in het algemeen, maakt tot wetenschappen. Een overzicht van deze en vergelijkbare stukjes is hier.]
Is dat een heuse enquête daar onderaan? Ik kan er niet op antwoorden, maar ik kan wel vertellen hoe ik de blog lees: eerst het stuk van de dag, dan klik ik even op een link om te kijken wat het is en keer dan terug om het eerste stuk uit te lezen- dit om te voorkomen dat ik de draad kwijt raak. En dan kom ik later terug om die links te lezen (niet allemaal) en te kijken of er nog reacties zijn.
@frans: ik doe het op dezelfde wijze.
Je gebruikt iets te gemakkelijk de term ‘authentiek’. Wat principes als ‘lectior difficilior potior’ en ‘lectio brevior melior’ op (kunnen) leveren is niet welke lezing authentiek, d.w.z. die van de auteur is, maar veeleer ‘quid a quo’, d.w.z. welke van twee lezingen zich laat afleiden van de andere. Dat betekent dat je dan hoogstens kunt zeggen dat de ene lezing beter is dan de andere, nl. omdat die andere van de ene is afgeleid. Ik denk dus dat je het woordje ‘authentiek’ maar beter helemaal niet moet gebruiken, al was het maar om misverstanden te voorkomen.
Grappig. Ik dacht vannacht: “ik zal mij stukje niet daarmee beladen, het is al geen materie die meteen herkenning oproept”. Maar je hebt wel gelijk en nu ik er nog eens naar kijk, kop koffie bij de hand, zie ik mogelijkheden het aan te passen in drie van de vier gevallen. Die laatste laten we maar staan.
Kijk eens aan, op mijn wenken bediend;-) Maar serieus: juist de woorden ‘melior’ (‘beter’) en ‘potior’ (‘verkieslijker’) wijzen erop dat het gaat om een relatieve waardebepaling tussen twee lezingen; als we die hebben vastgesteld weten we nog steeds niet zeker wat de auteur opschreef.
U hebt natuurlijk gelijk, maar wie begrijpt hoe wetenschap werkt ziet ook dat het probleem lang niet zo groot is als u hier suggereert.
Uitgangspunt: er is een authentieke tekst. Die is verloren gegaan, omdat het gebruikte medium nu eenmaal niet duurzaam was. We kunnen de authentieke tekst dus alleen maar benaderen, nooit definitief vaststellen.
Nou, precies daarom is de Lachmannmethode (en alles wat er aan vast zit) wetenschappelijk. Natuurkunde stelt de natuurlijke werkelijkheid ook nooit definitief vast – dat zou meer elementaire deeltjes en meer informatie vereisen dat in ons gehele Universum aanwezig is. Toch nemen natuurwetenschappers altijd maar aan dat er zoiets als een authentieke, natuurlijke werkelijkheid is. Anders kun je de boel meteen wel opgeven.
Dus ik heb geen bezwaar tegen de term.
Ik heb uitgelegd dat het woord ‘authentiek’ hier niet op z’n plaats is, omdat het er bij de Lachmannmethode niet om gaat te bepalen wat de authentieke (= originele, maar helaas niet overgeleverde) lezing is, maar welke van twee of meer wél overgeleverd lezingen beter is dan de andere, dus exact de relativitei die de temen ‘melior’ en ‘potior’ (i.p.v. ‘bona’ of ‘vera’) aanduiden. Ik heb niet ontkend dat de Lachmannmethode wetenschappelijk is (dat is hij beslist), en evenmin dat er een authentieke werkelijkheid is – of in het geval van oude teksten: is geweest. De Lachmannmethode brengt ons niet bij die authentieke werkelijkheid, maar er dichterbij: precies daarin ligt zowel het belang als de beperking van die methode.
En ik heb uitgelegd dat het er wel om gaat dat authentieke te benaderen. Zullen we op deze wijze gezellig in kringetjes blijven draaien?
“De Lachmannmethode brengt ons niet bij die authentieke werkelijkheid, maar er dichterbij.”
Nee, toch niet, want dit is precies wat ik hierboven schreef. En precies daarom is uw bezwaar tegen het woord authentiek lang niet zo belangrijk als u doet voorkomen. Dank u wel.
Het ligt ongetwijfeld aan mij, maar ik heb geen idee wat u nu eigenlijk wilt betogen en op grond van welke argumenten. Misschien wil iemand die het wél begrijpt mij in Jip-en-Janneketaal uitleggen wat ik mis?
Ik denk dat er hier twee begrippen door elkaar heen lopen.
In het geval van de Lachmann-methode is er een oertekst die verloren is gegaan. Zelfs van de meest betrouwbare copie die bewaard is gebleven, zullen we nooit met zekerheid kunnen zeggen, dat deze gelijk is aan het authentieke exemplaar, omdat we die nu eenmaal niet hebben en dus niet kunnen vergelijken.
In fysische zin kunnen we de ‘authentieke werkelijkheid’ nooit kennen (‘het geheel is meer dan de som der delen’), hoogstens beschrijven, waarbij we er altijd rekening mee moeten houden, dat de beschrijving niet gelijk is aan het beschrevene. We kunnen deze hoogstens ‘benaderen’ om er mee te kunnen rekenen, totdat zich betere modellen voordoen.
Voor dat we daar woensdag verder over discussiëren: dat er ook nog eens lezers zijn die het wel allemaal precies volgen, maakt het eigenlijk alleen maar ingewikkelder. Want dat betekent dat je als je iets opnieuw uitlegt, die lezers alleen maar verveelt.
Er zijn bepaalde onderwerpen die mij bovenmatig interesseren (alles wat te maken heeft met het verschil tussen stemhebbende en stemloze medeklinkers bijvoorbeeld) en ik heb in mijn blogstukjesoeuvre waarschijnlijk al tientallen keren uitgelegd wat de mechanica is van het verschil tussen die twee. Ik kan dat niet bekend veronderstellen bij een willekeurige lezer, en tegelijkertijd zijn er vast ook mensen die met hun ogen beginnen te rollen als ik er weer over begin.
Nee, ik ben een aandachtige lezer van dit voortreffelijke blog en heb er geen probleem mee. Zaak is dat JL voor meer dan voldoende afwisseling zorgt. Maar ja, ik ben zo’n nerd die ook nooit verveelt van de Stelling van Pythagoras en van de bewegingsvergelijkingen van Galilei en Newton.
Ik geef toe dat tientallen keren uitleg van de verschillen tussen stemhebbende en stemloze medeklinkers mijn ogen doet rollen. Maar dit ligt aan mij. Ik ben zo bekrompen dat het onderwerp, net als vele andere, mij niet kan boeien. Andere mensen halen de neus op voor gedetailleerde uiteenzettingen van het probleem hoe het komt dat een schilderij aan de muur blijft hangen en niet naar beneden dondert. Dat verschil boeit mij nou eindeloos. YouTube staat vol met dat soort nerdy spul.
Jullie alfa’s moeten niet zo bescheiden zijn en jullie vak juist meer promoten. Wie uw duizend-en-eerste uiteenzetting maar saai vindt slaat maar eens een dagje over.
In mijn vak (management consultant) werd dat de ‘undercut’ genoemd. De juiste aansluiting vinden qua kennis en ervaring en verwachtingen bij de client, hetzij medewerker, manager of directeur eigenaar. En die is per persoon verschillend, waarbij bijvoorbeeld een opleiding economie geen garantie was voor een zekere kennis en de directeur eigenaar met alleen lagere school en twee danslessen, uitblonk in praktische ervaring waar de doctorandus niet tegenop kon, en waar ik ook nog van kon leren.
De speurtocht naar de juiste undercut maakte het werk extra interessant.
Beste
Leek zijnde in zowat alles wat geschiedenis betreft, maar nu, op wat latere leeftijd, mateloos geboeid is deze blog al het ware een geschenk uit de hemel. Dat u daarbij ook de methode van onderzoek uit de doeken doet is voor mij, als leraar wetenschappelijke vakken aan 12- 16 jarigen, zo mogelijk nog interessanter.
Hartelijke groet
Marie-Paule Doom
Nieuwsgierig als ik ben – welke vakken zijn dat?
Waarom denk je dat de man op dat plaatje een kopiist is, Jona? Hij zit duidelijk in een ‘binnenhaard’ in een comfortabel woonhuis en niet in een atelier tussen een stel collega’s, zoals kopiisten in de 15e eeuw werkten. Het is Jehan Miélot (+1472) kanunnik in Rijssel, secretaris van de Bourgondische hertogen, vertaler en schrijver van uit andere literatuur gecombineerde verzamelwerken. De miniatuur dateert van ca 1450 en toont hem in zijn eigen omgeving; een sjieke kanunnikenwoning.
Klopt het overigens dat ik glas zie in ramen aan de achterkant? In Jona’s boek Vergeten erfenis las ik over een klagende scribent met kouwe handen, er zat geen glas in het raam. Meen ik te mogen concluderen dat zo rond 1450 er in elk geval wel glas aanwezig was? Volgens Henktjong is de man op de afbeelding een kanunnik in een beter gesitueerde omgeving. Dus wanneer kwam dat glas ( voor iedereen zogezegd, want Romeinen hadden ook glas, in mijn huis ligt het ergens, maar dat is groen van kleur)?
Het hangt er weer helemaal vanaf waar je je kopie zat te maken en wanneer. In kloosterscriptoria zat er zeer dikwijls tot ver in de 14e-15e eeuw geen glas in de ramen. In stedelijke omgevingen is glas in de bovenste helft van een huisraam al vanaf de late 13e eeuw aan te wijzen. De onderste helft was dan open en werd met luiken afgesloten. In de 15e eeuw kwamen in sjieke huizen, kastelen en paleizen al volledig beglaasde ramen (met volledige luiken) voor. Het grote raam in het kruiskozijn in de miniatuur is overigens niet helemaal beglaasd, maar dat kan je op deze uitsnijding niet zien. Het bovenste 1/3 deel is glas-in-lood, en in het onderste 2/3 staat een houten scherm met glas-in-lood geklemd. De luiken bestaan aan beide zijden uit een boven- en een onderluik in de verhouding 1 : 2. Het kleine raampje rechts ervan is wel geheel beglaasd.
Rond 1450 was dat er zeker. De glas-in-lood (niet door de war halen met gebrandschilderd glas!) techniek is al eeuwen ouder.
De Romeinen kenden eveneens vensterglas; zowel groen/blauw (bosglas) als ook een wittere variant; vooral een kwestie van toevoegingen aan de glaspasta. Er zijn zelfs resten van Romeins dubbel vensterglas bekend! (volgens mij in Pompeii, maar ik ben uiteraard te lui om het op te zoeken).
http://en.villumwindowcollection.com/media/1520/50-fkr-romerne-fremstiller-vinduesglas.jpg
Hierbij een leuk Romeins glaasje..
Dank henktjong en jeroen!
Zie mail.
Wat ik zo mooi vind aan dat plaatje is dat je ziet hoe de kunstenaar de perspectief aan het ontdekken is, maar nog niet helemaal door heeft hoe het zit. De Renaissance stond voor de deur…
“de moeilijkere variant vermoedelijk dichter bij de originele kwam.”
Is hier empirische bevestiging van? Voor het principe van “de kortere lezing” geef je die wel.
(Het woord bewijs durf ik niet goed meer te gebruiken, na het commentaar van de vorige keer, dat liet zien dat het gemakkelijk verkeerd begrepen kan worden – ik had er eigenlijk toch al een hekel aan ivm wetenschap.)
Voor wat betreft je enquete aan het eind: de juiste optie voor mij staat er niet bij. Ik heb je stukjes over de Lachmannmethode zelfs een paar keer gelezen, alleen niet vandaag voor ik aan dit stukje begon. Het hoofdzakelijke principe is immers gemakkelijk te onthouden: gemeenschappelijke afstamming. De principes “eenvoudiger lezing” en “kortere lezing” zijn dan analoog aan natuurlijke, sexuele etc. selectie. Disclaimer: bij analogieën, zoals bij alle vergelijkingen, moeten we niet alleen op de overeenkomsten letten, maar ook de verschillen in de gaten houden.
De oudheidkundige is misschien meer geïnteresseerd in een (reconstructie van) de “Urtext” met behulp van bijvoorbeeld de Lachmannmethode, maar voor degene die geïnteresseerd is in codicologie of de receptiegeschiedenis van bepaalde teksten, zijn afgekorte of juist uitgebreidere versies van teksten net zo interessant, zo niet veel interessanter. Eliminatie van secundaire manuscripten is nuttig voor een editie van bijvoorbeeld de oertekst van de Bijbel, maar een codicoloog zal dit niet snel doen.
Nog een terzijde: Zou het kunnen dat het uitbreiden of inkorten van teksten afhankelijk is van genre? Mijn eigen (toegegeven, subjectieve) waarneming is dat middeleeuwse kopiïsten van juridische teksten eerder een tekst samenvatten of verkorten dan uitbreiden. Bij meer verhalende teksten of de Bijbel is dit waarschijnlijk anders.
Ik heb trouwens de eerdere stukken met belangstelling gelezen. Dat zal ik vaker doen.
en ook dit stuk verheldert weer het een en ander voor mij althans.
Ik heb ‘t stukje over de Lachmann methode niet eerst gelezen OMDAT IK HET MIJ HERINNERDE. Geldt vermoedelijk voor meer van de niet-lezers.
Duswat denk je uit de uitslag van de enquete af te leiden?
Er zal inderdaad een groepje zijn dat het zich herinnerde (je bent niet de enige). De groep die nu “nee” klikt kan dat doen omdat ze niet geïnteresseerd zijn of omdat ze het zich herinneren. Ik wilde eigenlijk vooral eens weten hoeveel mensen “ja” klikken. Dat aantal groeit vandaag ruwweg even snel als het aantal clicks op die link. Of dat iets betekent, weet ik niet.
Ik herinnerde/kende de Lachmann methode eveneens, maar geef ruiterlijk toe dat ik de “halachische Jezus” van gisteren moest opzoeken 🙂
O jé, ik kende het stukje over de Lachman methode en ben bovendien ook uit andere bronnen met die methode bekend. Daarom drukte ik zonder het stukje opnieuw op te zoeken op ‘ja’. Ik las de vraag als ‘heb je het Lachmam-stukje gelezen en herinner je het nog voldoende over de methode om de aanvulling te kunnen begrijpen?’ niet als ‘heb je toen je las dat dit stukje op het Lachman-stukje voortbouwt op de link gedrukt en het gelezen?’ Sorry.
Ik herinnerde mij het stukje redelijk goed en dacht aanvankelijk het niet opnieuw te lezen, maar tijdens het herlezen constateerde ik ook dat ik toch een aantal dingen vergeten was. Wel wist ik dat ik een reactie gegeven had over het feit dat Lachman op grond van zijn opvattingen de sequentie van de synoptische evangeliën de opvatting van Augustinus had overruled. Gezien ik niet wist hoe hij tot die conclusie kwam, had ik toen gehoopt dat iemand mij dit kon toelichten.
Ik weet niet, Jona, wat je eigenlijke bedoeling is met die peiling, maar ik ben van mening, dat geldt althans voor mijzelf, dat het geheugen een zeer onbetrouwbare partner is. Tenzij ik professioneel goed op de hoogte ben, herlees ik dus altijd je links naar vorige blogs. Ik vraag mij dan ook af of het ‘ja’ antwoord altijd terecht is. Bespeur ik in je laatste zin ook enige twijfel over de ja-stemmers?