
Eén van de voorbeelden van migratie die ik behandel in Wahibre-em-achet en andere Grieken is het garnizoen van Elefantine in het zuiden van Egypte. De farao’s van de Zesentwintigste Dynastie, die aan de macht was gekomen nadat de Assyriërs begin zevende eeuw v.Chr. de Nubische koningen hadden verdreven, plaatsten aan de nieuw-geschapen zuidgrens een garnizoen met soldaten uit Judea. Zoals in de Oudheid gebruikelijk was kregen de soldaten bij wijze van tegenprestatie een stuk land. Rond 525 v.Chr. veranderde het garnizoen zijn loyaliteit, toen de Perzen de macht in Egypte overnamen, wat eens te meer een aanwijzing vormt dat Egypte viel door verraad van zijn officieren. De inscriptie van admiraal Wedjahor-Resne, die wél vermeldt hoe hoog de Perzen hem waardeerden maar geen enkele zeeslag vermeldt, is een andere clue.
Terug naar de Joden in Elefantine: verschillende papyri en beschreven potscherven documenteren hun aanwezigheid, zoals de brief hierboven, die is te zien in het Neues Museum in Berlijn. Hij is gericht aan de Perzische gouverneur Bagoas en bevat een verzoek om hulp bij de restauratie van de tempel van Jaho, zoals de naam van de joodse god werd gespeld in het Aramees. Een andere beroemde joodse papyrus uit Elefantine beschrijft het pesach-feest van 419 v.Chr. Een van de aardige verrassingen was dat Jaho hier nog een echtgenote had, die hier Anat wordt genoemd. (In Judea werd Mevrouw God aangeduid als Asjera.) De joden van Elefantine zullen de nieuwerwetse regels van Deuteronomium, dat joden uitsluitend in de tempel van Jeruzalem mochten offeren en uitsluitend JHWH mochten vereren, schouderophalend naast zich neer hebben gelegd. Emigranten zijn immers wel vaker conservatiever dan de mensen in het moederland.
In de Perzische tijd kregen de Joden gezelschap van Syrische en Babylonische soldaten, wier tempels ook bekend zijn. De religieuze pluriformiteit blijkt ook uit een andere aardige vondst: Papyrus Amherst 63, genoemd naar verzamelaar William Tyssen-Amherst maar in het bezit van een door de bankier J.P. Morgan gestichte bibliotheek. Hierop staan in het Egyptische demotische schrift twee in het Aramees gestelde psalmen die we niet kennen uit de joodse Bijbel én enkele zegenspreuken namens de Babylonische en Syrische goden. In een ander deel van deze papyrus worden de diverse goden aan elkaar gelijk gesteld. Jaho is in die tekst bijvoorbeeld identiek aan Bethel, die op zijn beurt attributen krijgt die we kennen van de uit Ugarit vertrouwde god Ba’al.
Het is allemaal niet zo verrassend, die kruisbestuiving. Zo zat de antieke religie nu eenmaal in elkaar. Denk maar aan de Romeinen, die hun goden één-op-één gelijkstelden aan de Griekse goden. Wie denkt dat joden maar één god vereerden en dat ze alleen offerden in Jeruzalem, maakt de fout dat hij de toevallig de best overgeleverde joodse teksten – de Bijbel dus – beschouwt als representatief voor het jodendom. Ze zijn echter achtereenvolgens overgeleverd door twee heel specifieke groepen joden: eerst de geleerden die de cultus wilden concentreren in Jeruzalem en daarna de farizeeën. De joodse mystiek, met een tweede godheid, de sekte van de Dode Zee-rollen, met geheel eigen teksten, en het oer-christendom, waarin niet de Wet maar de messias centraal stond, zijn slechts drie groepen andersdenkenden.
Nogmaals terug naar de joden van Elefantine: ze hadden wel contact met de religieuze autoriteiten in Jeruzalem en Samaria, maar de relatie was niet werkelijk hartelijk. De hogepriester in Jeruzalem verleende geen steun toen de lokale Egyptische bevolking in 407 het heiligdom te Elefantine verwoestte. Misschien was hij stiekem wel blij met het einde van de cultusplaats in Zuid-Egypte. De tempel werd uiteindelijk herbouwd met de middelen die de Perzische gouverneur na het hierboven getoonde verzoekschrift ter beschikking stelde. Een andere sponsor van de herbouw was de zoon van een van de leiders van de stad Samaria.
De joodse tempel van Elefantine werd uiteindelijk in de vierde eeuw opgegeven. Enkele resten schijnen nog te zien te zijn onder de ruïne van de tempel van Chnoem, de plaatselijke schepper-god, maar ik heb dat niet zelf gezien.
Het religieuze leven in Elefantine, waar Babylonische, Syrische en Judese soldaten bij elkaar woonden, was vrij normaal. Getuige het feit dat op één papyrus teksten uit alle culten zijn samengebracht, lijkt het erop dat ze zelfs een zekere harmonie kenden. Daarom is het curieus dat de Egyptenaren de joodse tempel verwoestten. De verklaring is vermoedelijk dat Chnoem werd vereerd in de vorm van een ram en joden nu net de gewoonte hadden elke ochtend en avond een ram te offeren. Ook dit soort conflicten was destijds vrij normaal, maar het is niet gebruikelijk dat onze documentatie zo gedetailleerd is.
[Dit was de 306e aflevering in mijn reeks museumstukken; een overzicht is hier.]
Die Joden, Babyloniërs en Syriërs moesten de Egyptische provincie niet alleen tegen de Nubiërs beschermen maar ook de plaatselijke bevolking in de gaten houden. Van de Assyriërs is veel informatie over deze wrede praktijk bewaard gebleven. Bij verovering van een gebied werd de plaatselijke elite afgevoerd naar het centrum van het rijk, waar die in een soort pool van bannelingen werden bewaard, waarvan de mannen in een vreemdelingenlegioen van de garde dienden. Bij een nieuwe verovering elders in het rijk werd dan zo’n garde eenheid bannelingen ter plaatse met hun gezinnen neergeplant om als bezettingsmacht te dienen. De vreemdelingen kregen land van de al eveneens afgevoerde inheemse elite, en dat zette natuurlijk meteen kwaad bloed. Daarom werden die vreemdelingen noodgedwongen trouwe steunpilaren van het centraal gezag, want een opstand daartegen betekende ook een pogrom tegen de bannelingen en hun families.
“…en het oer-christendom, waarin niet de Wet maar de messias centraal stond,…” staat hierboven geschreven. Deze stelling is natuurlijk afhankelijk van waar je het (oer) christendom laat beginnen. Laat je het bij Paulus beginnen dan heb je gelijk (maar Paulus is nooit een discipel van Jezus geweest). Laat je het ‘christendom’ echter beginnen bij de ’twaalven’ (de 12 discipelen van Jezus) en Jacobus, de leider van de gemeente in Jeruzalem, dan zul je zien dat de Wet centraal staat:
Hand.21:20 “… Je hebt kunnen zien, broeder (Paulus), dat ook vele duizenden Joden het geloof hebben aanvaard, en allen leven vol overgave volgens de Wet.”
Je hebt een punt. Sterker nog: ik word doorgaans niet moe te herhalen dat als Jezus niet over de uitleg van de Wet heeft gesproken, hij voor zijn tijdgenoten niet herkenbaar was als religieuze autoriteit. De historische Jezus is een halachische Jezus, zo simpel.
Halachische Jezus – en in gewone mensentaal aub.
Voilà: https://mainzerbeobachter.com/2013/08/05/de-halachische-jezus/
De gewone sterveling is u uiterst dankbaar.Stephan
Verliezen wij niet uit het oog dat dit een stokpaardje van Jona is. Natuurlijk heeft Jezus over de wet gesproken, maar anderen zeggen dat hij veel meer deed dan dat. Dus dit is weer zoiets waar de geleerden het niet over eens zijn.
Nagenoeg alles wat Jezus deed is gerelateerd aan de Wet (Thora). Ook de genezingsverhalen. Als Jezus een bloedvloeiende vrouw geneest van haar ‘onreinheid’ dan lees je in Matt.19:20 dat die vrouw de kwastjes van zijn mantel vastgrijpt. Die kwastjes staan voor de 613 geboden. Ze neemt zich dus voor om weer volgens de Wet te gaan leven; dat is ‘rein’ te gaan leven, en daardoor verdwijnt de ‘onreinheid’ uit je leven.