
Nijmegen, najaar 1944
Er komt een kwartiermeester vertellen, dat ’s nachts een captain R. zal komen. De soldaat krijgt de huissleutel en schrijft met krijt in grote letters de naam en het legernummer op de groene deur van een slaapkamer. Je hebt in je eigen huis niet veel meer te vertellen.
Een jaar eerder is het gras in de achtertuin omgespit voor tabaksplanten. Vader heeft de bladeren geoogst, gedroogd en met moeders naaischaar in reepjes geknipt. Hij rookt het ongefermenteerde product in zijn pijp.
Op een herfstige dag ga ik de rijen kale overgebleven staken van de tabaksplanten uit de grond rukken. Ik ruik de herfst. Ik zie ineens major E. op het balkon. Hij staat lachend naar mijn bezigheden te kijken.
Vader vraagt me mee te lopen in de tuin. Ik moet een jutezak open houden, terwijl vader er aarde in schept. Ik vraag waarom. Vader plaagt me en zegt, dat hij daar kostbaarheden heeft begraven. Niets van waar. De volle zak wordt dichtgebonden en op het rooster bij het raam van de kelder gelegd. In de zijstraat is namelijk een granaat ingeslagen juist bij het kelderraam. Ik ben nadien bang dat ik in geval van nood het rooster van binnenuit niet omhoog zal kunnen krijgen door het gewicht van de zak.
Op momenten, dat we de kelder in moeten vluchten, hebben we drie taken. Mijn oudere zussen moeten de bijl meenemen en een koffertje met papieren. Ik moet zusje J. zoeken en meenemen.
We zitten weer eens in de kelder. Aan de overkant valt een splinterbom (huidige naam fragmentatiebom). Het zijn gemene, scherpe brokjes metaal, die overal indringen. Onze erkerruit is aan diggelen. Moeder loopt bovengekomen langs de beschadigingen. Vader zegt: “Och moeder, we leven nog alle zes.” (Later zal ik bij materiële schade altijd denken: “Och, we leven nog.”)
Eén splinter is diep in het hout van de suitedeuren gedrongen. Hij blijft jaren zitten als curiositeit.
Op een ander moment is moeder was aan het ophangen in de achtertuin. Een Duits vliegtuig werpt een splinterbom uit. Moeder is op tijd het schuurtje ingevlucht. Ze hoort de splinters tikken op het dak.
In een gebouw bij Kelfkensbos staan nog radio’s die indertijd niet naar Duitsland zijn getransporteerd. Ook die van ons. Waarschijnlijk omdat hij te groot was. Moeders trots; van wortelnotenhout. Vader en zus N. gaan hem met de wandelwagen halen. Wat zijn steps en kinderwagens in tijd van nood belangrijke vervoermiddelen.
We hebben binnen korte tijd drie nieuwszenders: “Herrijzend Nederland” vanuit Eindhoven. De Engelse zender via de BBC. En een Amerikaanse zender: “This is the voice of America, calling the people of Holland.”
Er verschijnen plakkaten voor de soldaten. Ze mogen niet plunderen.
This people has suffered enough. Don’t loot. The chief commander of the town. Mag het dan in Duitsland wel? Ik krijg een gouden ringetje van een militair. In Duitsland gestolen?
We gaan nog steeds niet naar school. De gebouwen zijn ingenomen door de militairen. Men zegt dat er nu meer soldaten in Nijmegen zijn dan burgers. Ik ga dikwijls buiten spelen op oude klompen (later in de sneeuw).
Af en toe schuilen we met een stel kinderen in de garage van de buren, waar een EHBO-post is gevestigd. We zitten op de brancards te zingen, onder andere. “You are my sunshine”. Eén keer zo luid dat we naar buiten worden gestuurd.
Ik probeer Engels te leren uit mijn schoolboek. De uitspraak is een groot probleem. Vader geeft me een boek over sterrenkunde te lezen. In de oorlog zijn de huizen verduisterd en branden er geen straatlantaarns. De sterrenhemels zijn vaak prachtig. Ik zie voor het eerst het sterrenbeeld Leeuw. Het maakt diepe indruk.
Op een stuk onbebouwde grond in de zijstraat ontstaat een lantaarnpalenkerkhof. De tanks rijden er heel wat stuk. Ook de stoepranden gaan eraan. En de kinderkopjes worden losgereden door de tanks. De straat wordt een zandvlakte met losse keien. Soms hoor je ’s nachts een zacht geruis, dat aanzwelt en oorverdovend wordt bij het passeren van ons huis om dan weer af te zwakken. Er is dan een tank langsgereden. Door de tanks zijn alle plafonds gescheurd.
Bij het Keizer Karelplein staat een bord Roundabout. Het verkeer op het plein heeft voorrang. Dat geeft verwarring. Er ontstaat veel schade.
Aan dit plein staat een restaurant, dat voorheen Germania heette en nu Normandie.
Er verschijnen meisjes met bloesjes van parachutezijde; witte en camouflagekleurige. Her en der blijven grijze wollen dekens achter na inkwartiering. Er worden manteltjes van gemaakt. Via de H.A.R.K. (HulpActie Rode Kruis) worden kleren uitgedeeld. Het Amerikaanse Albany adopteert op deze manier Nijmegen.
Met Sinterklaas krijgt zusje J. een pop die van mij is geweest. Zus N. heeft er een nieuw jurkje voor gemaakt. Ik krijg een tweedehands passerdoos met inhoud voor school. Voor de anderen is er geen Sint.
Zusje J. en ik wandelen een straatje om. Ze loopt trots met haar pop op haar arm. Van de andere kant komt een soldaat. Hij hurkt voor J.en zegt wijzend op de pop met ontroerde stem: “Santa Claus?” Misschien heeft hij ook kleine kinderen.
Er passeert een mevrouw met een baby op de arm. Ik bied aan haar tas te dragen en loop met haar mee naar de schuilkelder onder het bedrijf aan het eind van de straat. Ze wijst me haar plekje. Er staat een ledikant, dat keurig is opgemaakt met een witte, gehaakte sprei. Ze heeft het gezellig gemaakt.
We worden ’s nachts wakker door het geluid van een ontploffing van de kant van het kinderledikantje. We horen daarna het geluid van neerdruppelend vocht. Moeder roept in paniek de naam van zusje J. Er verschijnt een slaperig hoofd boven het bedje uit. De inhoud van een pot met ingemaakte kruisbessen is gaan gisten. De pot is stuk gegaan (de ontploffing) en het vocht druipt van een plank op de grond.
We hebben soms elektriciteit en dan weer niet. Vader heeft een koperen snotneus opgeduikeld. Met petroleum hebben we op die manier midden op tafel een lichtje als de elektriciteit uitvalt. Om petroleum te sparen zitten we soms zo lang mogelijk te schemeren bij het zijraam. Moeder zingt met ons en vader vertelt verhalen over vroeger.
Lieutenant S. heeft mijn te klein geworden klompen in de schuur zien staan. Ik heb ze indertijd van mijn zondagsgeld geel met rood laten verven. De lieutenant vraagt wat ze moeten kosten. Vader spreekt de historische woorden (die we later nog wel eens bij gelegenheid aangehaald hebben.): “Before the war I never have said that I have money enough, but now I have money enough.” (Je kon er niets voor kopen.) Hij vraagt petroleum voor de snotneus. De Engelsman brengt een half gevuld jampotje mee. Daar gaan mijn klompen.
Zus N. wordt door het Leger des Heils ingeschakeld bij de “giftshop” van de Canadaclub. De “gifts” komen uit Brussel. Zij krijgt daar o.a. biscuits, pepermunt en sigaretten.
Later meer.
[Vandaag een bijdrage van Corry Tolhuizen, die dit lang geleden schreef voor een ter ziele gegane website met de verhalen van gewone mensen over historische gebeurtenissen. Haar stukjes, twaalf in getal, waren te aardig om ze definitief van het internet te laten verdwijnen. De komende maanden zal ik er meer van herpubliceren.]
Godfried Bomans beschreef hoe hij het begin van de oorlog meemaakte in Nijmegen en in hetzelfde restaurant dineerde. “Germania, dat nu Normandië heet: een naamsverandering waarin de hele oorlog besloten ligt.”
Bestaat het eigenlijk nog?
Afgebroken in 1969-1970, op die plek prijkt thans een trots bankgebouw.
https://www.noviomagus.nl/OudNijmegen/032/cwdata/Normandie.html
Dank je.
Wat een prachtige link!!!!!
@ Frans: “Trots bankgebouw”? In the eye of the beholder! De tijden zijn veranderd.
Nijmegenaren zeiden overigens nooit “Normandië” à la Bomans, maar spraken op zijn Frans van “Normandíe”.
‘snotneus’?
Het is een simpel soort messing olielamp. In mijn ouderlijk huis hing er een aan de wand die ook kon staan. Ik heb hem nooit ‘aan’ gezien. Ik neem aan dat-ie met een wik brandde.
(Kijk op ‘snotneus antiek’ bij afbeeldingen en je ziet wat er bedoeld wordt.)
Inderdaad, Saskia! Wij hadden er vroeger thuis ook eentje (van koper of messing, dat kon ik in mijn kinderjaren nog niet goed onderscheiden). Je hebt ze in alle soorten en maten, van koper, messing of brons. Ze werkten inderdaad met een wiek. Bij ons werden ze ‘quinquet’ genoemd. Ik woonde op een steenworp van de taalgrens en er werden dus veel Franse woorden overgenomen. Dat ‘quinquet’ komt van de uitvinder, een Franse apotheker Quinquet (1745-1803). Het is dus een eponiem. Ik heb hem nog in gebruik gezien als de elektriciteit weer eens uitviel. Later belandde hij op zolder.
In Van Dale staat: ouderwetse olielamp met lange tuit. Maar zoals je zegt, er bestaan veel modellen. Op Google vind je er veel afbeeldingen van.