
De stad Rome beschikte in de keizertijd over diverse organisaties om de openbare orde te bewaken. Er waren stadscohorten (een soort politie) en vigiles, die deels brandweer en deels politie was. Er waren praetorianen, die we kunnen beschouwen als een keizerlijke garde, en er was een bereden keizerlijke lijfwacht. Dan waren er vlooteenheden, die aan zee waren gestationeerd maar regelmatig dienden in de stad. Vanaf de late tweede eeuw lag het Tweede Legioen Parthica op de Albaanse Berg. Dat er zoveel verschillende soorten bewakers waren, was niet omdat Rome onrustig of opvallend gewelddadig was. Het bood de keizer, als hij twijfelde aan de loyaliteit van een van deze groepen, een mogelijkheid terug te vallen op de andere. De Romeinse vloot in Misenum was er niet om piraten te bestrijden maar om de praetorianen in de gaten te houden.
Hier is een inscriptie van enkele praetoriaanse gardisten uit Gallia Belgica, die is gevonden halverwege de Maria Maggiore en het spoorwegstation. Dat is niet ver van de kazerne van de praetorianen. Bovenaan zien we middenin de oppergod Jupiter, herkenbaar aan zijn adelaar. Links van hem staat de oorlogsgod Mars, rechts herkennen we Nemesis. Zij is de godin van de vergelding, herkenbaar aan de maatstaf. Aan de zijkanten zijn Sol en Victoria afgebeeld, de Zon en de Overwinning. De tekst van deze inscriptie, die bekendstaat als EDCS-18900606, is op de foto wat moeilijk leesbaar:
I(ovi) O(ptimo) M(aximo) et Marti et Nemesi et Soli et Victoriae et omnibus
diis patriensibus civ(es) ex prov(incia) Belgica Aug(usta) Viromandu-
oru(m) milites Iul(ius) Iustus coh(ortis) I praet(oriae) |(centuria) Albani et
Firm(us) Maternianus coh(ortis) X praet(oriae) Philippianarum
|(centuria) Artemonis v(otum) s(olverunt) l(ibentes) m(erito)
waaraan een datum is toegevoegd
Ded(icata) IIII Kal(endas) Iul(ias)
Pr(a)esente et
Albino [co(n)s(ulibus)]
We kunnen het vertalen als
Aan Jupiter, de grootste en beste god, en aan Mars, Nemesis, Sol, Victoria en alle andere goden van hun vaderland hebben burgers van Augusta Virmanduorum in de provincie Belgica, namelijk Julius Justus van het Eerste Praetoriaanse Cohort, de centurie van Albanus, en Firmus Maternianus van het Tiende Praetoriaanse Cohort Philippianarum, de centurie van Artemon, hun gelofte ingelost, gaarne en met reden. Dit is gewijd op de vierde dag voor de kalenden van juli in het jaar waarin Praesens en Albinus consul waren.
De stad in de provincie Belgica kennen wij als Saint-Quentin in Noord-Frankrijk. De datum valt om te rekenen tot 28 juni 246. Het is wat wonderlijk ze op die datum in Rome tegen te komen, aangezien keizer Philippus Arabs oorlog aan het voeren was tegen de Carpi. Dat volk uit het huidige Moldavië had het gewaagd de Donau over te steken, maar Philippus joeg het nu terug. Als de keizer naar het front ging, nam hij de strategische reserve mee, die meestal bestond uit de Praetoriaanse Garde en het Tweede Legioen Parthica. Julius Justus en Firmus Maternianus moeten in Rome zijn achtergebleven, waar vanzelfsprekend voldoende te doen was.
[Ooit begon rond deze tijd de Romeinenweek. Ik kan er dit jaar weinig over vinden, maar als er ergens nog iets mee gebeurt, dan is hier het opwarmertje. Dit was het 418e voorwerp in mijn reeks museumstukken.]
Deze 2 heren waren niet aan hun proefstuk toe. Enkele jaren voordien lieten ze deze inscriptie maken:
Di{i}s [San]ctis Patrie[nsi]bus / I(ovi) [O(ptimo)] M(aximo) et Invict[o e]t Apollini Mercurio Dianae He[rc]uli Marti // ex provincia Belgica [cives] Aug(usta) Vromand(uorum) / Iul(ius) Iustus mil(es) coh(ortis) I praet(oriae) P[iae Vindic]is Gordianae / |(centuria) Val[entis] et // Firmius Mater[nianus mil(es) coh(ortis)] X pr[aet(oriae)] / Piae Vindic[is Gordianae 3]DA[
Zie voor beeld: https://db.edcs.eu/epigr/bilder.php?s_language=fr&bild=$CIL_06_32550.jpg;pp&nr=1
Een gewoonte voor of na een campagne, als smeekbede of dank voor een behouden thuiskomst?