Twee Belgische praetorianen

Wijding door de praetorianen Julius Justus en Firmus Maternianus (Capitolijnse musea, Rome)

De stad Rome beschikte in de keizertijd over diverse organisaties om de openbare orde te bewaken. Er waren stadscohorten (een soort politie) en vigiles, die deels brandweer en deels politie was. Er waren praetorianen, die we kunnen beschouwen als een keizerlijke garde, en er was een bereden keizerlijke lijfwacht. Dan waren er vlooteenheden, die aan zee waren gestationeerd maar regelmatig dienden in de stad. Vanaf de late tweede eeuw lag het Tweede Legioen Parthica op de Albaanse Berg. Dat er zoveel verschillende soorten bewakers waren, was niet omdat Rome onrustig of opvallend gewelddadig was. Het bood de keizer, als hij twijfelde aan de loyaliteit van een van deze groepen, een mogelijkheid terug te vallen op de andere. De Romeinse vloot in Misenum was er niet om piraten te bestrijden maar om de praetorianen in de gaten te houden.

Hier is een inscriptie van enkele praetoriaanse gardisten uit Gallia Belgica, die is gevonden halverwege de Maria Maggiore en het spoorwegstation. Dat is niet ver van de kazerne van de praetorianen. Bovenaan zien we middenin de oppergod Jupiter, herkenbaar aan zijn adelaar. Links van hem staat de oorlogsgod Mars, rechts herkennen we Nemesis. Zij is de godin van de vergelding, herkenbaar aan de maatstaf. Aan de zijkanten zijn Sol en Victoria afgebeeld, de Zon en de Overwinning. De tekst van deze inscriptie, die bekendstaat als EDCS-18900606, is op de foto wat moeilijk leesbaar:

Lees verder “Twee Belgische praetorianen”

Domitianus (28): De “Mainz Pedestals”

Een van de Mainz Pedestals (Landesmuseum, Mainz)

Keizer Domitianus leidde de oorlog tegen de Chatten vanuit Mainz. De legioenbasis werd tijdens zijn regering herbouwd en uit die bouwfase stammen ook de “Mainz Pedestals”, een verzameling reliëfs die, zoals de naam al aangeeft, was aangebracht op de sokkels van enkele zuilen. Ik weet niet hoe ze heten in het Nederlands of Duits.

Vroeger stonden ze opgesteld in de wereldberoemde Steinhalle van het Landesmuseum, maar die is al jaren gesloten en zal niet heropend worden. De zaal is namelijk enkele jaren in gebruik geweest als vergaderruimte voor het Landesparlement, en dat is de parlementariërs zo goed bevallen dat ze niet meer weg willen. We kijken in Nederland vaak bewonderend naar het Land der Dichter und Denker, maar volmaakt is het ook daar niet.

Lees verder “Domitianus (28): De “Mainz Pedestals””

Domitianus (18): I Minervia

Grafsteen van een soldaat van I Minervia (Römisch-Germanisches Museum, Keulen)

Bovenstaande inscriptie is niet te zien op de door de lockdown vooralsnog verborgen expositie over de Romeinse keizer Domitianus (r.81-96) in het Rijksmuseum van Oudheden. Ze komt uit het Römisch-Germanisches Museum. U kunt zich echter de moeite te besparen naar Keulen te reizen, want dat museum is nog dichter dan dat in Leiden. Het wordt namelijk verbouwd.

De tekst van inscriptie EDCS-01200105:

D(is) M(anibus) C(aius) Iul(ius) Maternus
vet(eranus) ex leg(ione) I M(inervia) viv(u)s sibi
et Mari(a)e Marcellinae
coiiugi dulcissim(a)e
castissim(a)e obitae f(ecit)

Dat wil zoiets zeggen als dat Gaius Julius Maternus, veteraan van het Eerste Legioen Minervia, tijdens zijn leven deze grafsteen heeft gemaakt voor Maria Marcellina, zijn overleden, liefste en onbaatzuchtigste echtgenote. De vierde regel bevat een leuke spelling: het woord coniugi is gespeld als coiiugi, wat suggereert dat men in het Rijnland de /n/ tussen twee klinkers uitsprak als /j/.

Lees verder “Domitianus (18): I Minervia”

Muiterij tegen Caesar

Re-enactors in de uitrusting van soldaten uit de tijd van Caesar

Als ik u zeg dat het november was, als ik toevoeg dat het was in het jaar waarin Marcellus en Lentulus consuls van Rome waren, en als ik dat omreken naar oktober 49 v.Chr. op onze kalender, dan weet u dat u bent beland in een nieuwe aflevering van de reeks “Wat deed Julius Caesar vandaag 2069 jaar geleden?”

En het antwoord is: een toespraak houden in Placentia, het huidige Piacenza op de Povlakte. Het verhaal wordt verteld door Appianus, van wie ik al eerder schreef dat het een van de beste historici is uit de oude wereld. In de vertaling van John Nagelkerken begon het Negende Legioen, dat na de gevechten bij Ilerda terug was gezonden naar de Povlakte,

te muiten en gaf het de officieren er de schuld van dat de expeditie zo traag verliep en dat de soldaten niet de vijf minae kregen die Caesar hun als beloning had toegezegd toen ze nog in Brundisium waren.

Lees verder “Muiterij tegen Caesar”

Krijgsgeschiedenis

Een Byzantijnse ruiter (Römisch-Germanisches Zentralmuseum, Mainz)

Krijgsgeschiedenis, je haat het of je houdt ervan. De een zegt: “krijgsgeschiedenis verhoudt zich tot gewone geschiedenis zoals marsmuziek zich verhoudt tot muziek”. De ander zegt: “als de oorlog de vader is van de dingen, is de krijgsgeschiedenis de vader van de geschiedvorsing”.

De waarheid ligt natuurlijk in het midden. Geschiedenis gaat over mensen en mensen maken oorlog, dus krijgsgeschiedenis hoort bij de geschiedenis, en er zijn slechte en goede boeken over oorlog. Het boek dat ik zelf het beste vind, is Soldiers and Ghosts van Lendon, omdat het toont hoe culturen eigen waarden hebben die een rol spelen bij de oorlogsvoering. En omgekeerd: een verloren of gewonnen oorlog draagt bij aan de verdwijning of verbreiding van die waarden.

Lees verder “Krijgsgeschiedenis”

Het eerste “Baptist Block” (2)

Grafsteen van Autronius Bassus van de Cohors Italica (Tyrus)

Nu u in het vorige stukje hebt gezien dat Matteüs en Lukas overeenkomsten hebben, en we dus mogen aannemen dat er een gemeenschappelijke bron is (namelijk Q), kunnen we ook constateren dat er een verschil is. Bij Lukas richt Johannes zich nog enkele keren tot mensen, tollenaars en soldaten. Matteüs vermeldt niets. Er zijn twee opties: óf Lukas voegt iets toe óf Matteüs laat iets weg.

Dit is een superbelangrijke kwestie. Als Johannes zich namelijk werkelijk richtte tot soldaten, was hij van mening dat er bij het naderende Laatste Oordeel ook redding mogelijk was voor niet-Joden. Welke soldaten kunnen er immers aan de Jordaan hebben gestaan? We kennen vijf van de zes legereenheden die in aanmerking komen. Om te beginnen waren er de Ala I Sebastenorum en de Cohors I Sebastenorum, een ruiterij- en een infanterie-eenheid uit Samaria, vrijwel zeker gelicht door koning Herodes. Verder kennen we de Cohors (Prima) Italica Civium Romanorum, de Cohors Secunda Italica Civium Romanorum en de Cohors Prima Augusta. Deze drie eenheden kwamen uit Italië. Het waren geen Joden tot wie Johannes sprak. Althans, als Matteüs iets uit Q heeft weggelaten, Lukas iets uit Q heeft overgeschreven én het betrouwbaar is.

Lees verder “Het eerste “Baptist Block” (2)”

De mantel van Martinus

Ik ken meneer Hagenaars uit Diemen niet. Hij is de auteur van de bovenstaande brief, die vrijdag te lezen viel in Trouw. en een reactie is op deze column van Koos Dijksterhuis. De briefschrijver legt uit dat Martinus van Tours de helft van zijn mantel aan de armen gaf omdat hij soldaat was en de helft van zijn mantel eigendom was van Rome. Door een halve cape te geven, gaf hij zijn hele bezit.

Een van de vaste gebruikers van de reageerpanelen van deze blog legde de brief aan me voor. Hij had hier nog nooit van gehoord, geloofde ik het?

Nou, nee. Ik geloofde onmiddellijk dat Hagenaars het te goeder trouw had geschreven, want de verklaring valt ook op verschillende internetsites te lezen. Meestal met precies dezelfde formulering: “de mantel was eigendom van Rome”. Het staat eveneens op de Wikipedia. Het gaat evident terug op één bron, maar dat wil niet zeggen dat de verklaring juist is. Het zweemt naar een bepaald soort verklaringen dat je wel vaker tegenkomt.

Lees verder “De mantel van Martinus”

Julianus op het schild geheven

In het jaar 361 na Chr. deed de Perzische koning Shapur II een inval in het Romeinse Rijk. De Perzen belegerden Amida, het huidige Diyarbakır, en namen die stad in. Omdat keizer Constantius II troepen nodig had voor de nu onvermijdelijk geworden veldtocht naar het oosten, riep hij onderdelen op uit het verre Gallië. Die hadden in de voorgaande jaren succesvol gestreden tegen de Alamannen, een Germaanse groep in het Zwarte Woud. Ik blogde al eens over de Slag bij Straatsburg. Gallische troepen hadden ook tijdens het beleg van Amida wonderen van moed verricht. Het lag dus voor de hand dat Constantius meer Gallische soldaten opriep.

Julianus op het schild

Het probleem was – althans volgens de historicus Ammianus Marcellinus – dat de opgeroepenen weinig zin hadden in een oorlog aan de Tigris. Om dat te verhinderen, was een keizer nodig die hun een ander bevel kon geven. Dus besloten ze hun generaal Julianus, over wie ik ook al eerder heb geblogd, tot keizer uit te roepen. Als we Ammianus mogen geloven, had die weinig zin in het keizerschap, maar of dat waar is, staat te bezien. Het afwijzen van de hoge eer behoorde namelijk bij het spel. Alleen iemand die bescheiden was, gold als geschikt voor het keizerschap. (Het is een beetje zoals Shakespeares Richard III.) Ammianus schrijft dat de soldaten toen druk op Julianus uitoefenden.

Lees verder “Julianus op het schild geheven”

Romeinse dakpannen en boze geesten

Dakpan van XXX Ulpia Victrix (Expositieruimte Zwammerdam)

Bij Zwammerdam is een Romeins fort opgegraven. Het is beroemd omdat er ook zes schepen zijn gevonden, waaraan deze website is gewijd. De bovenstaande dakpan komt uit het eigenlijke fort en lijkt op het eerste gezicht een naar rechts puntende drietand te tonen. Gaan we naar links, dan is de stok van de drietand echter wel wat vreemd gevormd. Het zijn namelijk letters, maar ze staan in spiegelbeeld. Van rechts naar links staat er LEG XXX. Ofwel: het was een legionair van het Dertigste Legioen uit Xanten die deze dakpan heeft gebakken.

Romeinse dakpannen

Dat is gebruikelijk. De soldaten hadden allerlei civiele taken, waarvan het ophalen van de belastinggelden de voornaamste maar niet de enige was. In de buurt van Bonn werkten legionairs in een steengroeve, elders legden ze wegen aan en er zijn allerlei steen- en tegelbakkerijen bekend. En vaak zetten de makers de naam van hun legeronderdeel op hun producten.

Lees verder “Romeinse dakpannen en boze geesten”

Een Algerijnse officier in Vechten

Inscriptie van Antistius Adventus (Rijksmuseum van Oudheden, Leiden)

Een half jaar geleden was ik op reis door Algerije en hoewel ik veel mooie dingen heb gezien, was er ook een mini-teleurstelling: terwijl ik wél de grafsteen vond van Adiutor, iemand uit Nederland die belandde in Algerije, vond ik niets over Antistius, een Romeinse bestuurder uit de tweede eeuw na Chr. die de omgekeerde reis maakte. Er zijn in Algerije minstens twee inscripties (deze EDCS-13100076 en EDCS-16300167) maar ik heb die niet gezien. Een derde inscriptie is gevonden bij de Muur van Hadrianus (EDCS-07801373) en een vierde – hier boven – komt uit Vechten, even onder Utrecht. Die staat bekend als EDCS-11100902 en als u denkt dat ze slecht leesbaar is, heeft u gelijk, maar zie hieronder.

De jonge bestuurder

Quintus Antistius Adventus Postumius Aquilinus is rond 128 geboren in een senatoriële familie uit de Numidische stad Thibilis, halverwege Cirta en Hippo Regius, en profiteerde van het netwerk van Afrikaanse bestuurders dat in de loop van de tweede eeuw steeds meer invloed kreeg in Italië en uiteindelijk een keizer zou leveren, Septimius Severus. Uit de vier inscripties kennen we Antistius’ loopbaan, die hem kort voor 150 moet hebben gebracht naar Rome, waar hij een van de leden was van het college der vigintiviri, de beginnende magistraten, meest senatorenzonen, die ieder jaar werden benoemd. Hij was een van het viertal dat samen verantwoordelijk was voor het onderhoud van de straten in Rome.

Lees verder “Een Algerijnse officier in Vechten”