De bovenloop van de Donau bij Kelheim
Ik heb al geblogd over de Aoos, Elbe, Eufraat, Rijn en Tigris, dus laten we het nu eens hebben over de Donau. De Romeinen noemden de hele stroom Danubius, de Grieken gebruikten die naam alleen voor het westelijke deel. De benedenloop kenden ze als Ister. De mooie blauwe rivier ontspringt in het Zwarte Woud en mondt uit in de Zwarte Zee. Met een lengte van ongeveer 2860 kilometer is de rivier ongeveer even lang las de Eufraat. In Europa is alleen de Wolga langer. De antieke auteurs meenden dat, afgezien van de halflegendarische rivieren van India, alleen de Nijl groter was dan de Donau.
Onder de vele zijrivieren van de Donau – Plinius de Oudere kende er niet minder dan zestig – zijn de Iller, de Lech, de Altmühl, de Naab, de Regen, de Isar, de Ilz, de Inn, de Traun, de Enns, de Morava, de Leitha, de Rába, de Váh, de Drava, de Tisza, de Sava, de Olt, de Siret en de Prut. Dat is nogal wat, maar de rivier is dus lang en stroomt door Duitsland, Oostenrijk, Slowakije, Hongarije, Kroatië, Servië, Roemenië, Bulgarije en schampt zelfs even aan Moldavië en Oekraïne.

De Donau is niet alleen lang, ze is ook een van de breedste rivieren die de Grieken en Romeinen kenden. Bij Ulm is de stroom ongeveer 70 meter breed. Bij Passau (het oude Batavis) is ze al gezwollen tot ongeveer 200 meter. Ter hoogte van Wenen (Vindobona) is de breedte al 300 meter en bij Boedapest (Aquincum) bijna het dubbele. Na een versmalling bij de canyon die bekendstaat als de IJzeren Poort, verbreedt de rivier weer. Zo vormt ze de grens tussen Roemenië en Bulgarije. Bij het begin van de delta is de stroom ongeveer een kilometer breed.
Delta
De Grieken kenden vijf mondingen. Een van de tussenliggende eilanden gold als gewijd aan Apollo, een ander aan Achilleus. Polybios beschrijft de kleiafzettingen bij de Zwarte Zee.
Ter hoogte van de mondingen ligt over een afstand van ongeveer twintig kilometer een zandbank, die een dagreis van het land verwijderd is en gevormd is door het slib dat via de mondingen de zee in wordt gevoerd. … Dat deze zandbank zich niet vlak bij de kust vormt, maar dat het slib ver de zee in gestuwd wordt, is als volgt te verklaren. Even ver als de stromingen van de rivieren reiken, die door hun grote kracht het sterkst zijn en het zeewater verdringen, wordt ook aarde en alles wat er nog meer door de stroom wordt meegevoerd verder gestuwd. Het slib komt dan niet tot rust en staat niet stil. Maar wanneer de waterstromen door de diepte en de omvang van de zee hun kracht verliezen, zakt het slib in een natuurlijk proces naar beneden, komt tot rust en staat stil. Daarom komt het slib van grote, onstuimige rivieren pas op grote afstand van de kust tot stilstand en zijn de wateren vlakbij de kust daar diep. (Wereldgeschiedenis 4.41; vert. Kassies)
Polybios rondt af met de constatering dat de Zwarte Zee vroeg of laat volledig met riverklei zal zijn gevuld.
Romeinse forten
De Donau heeft twee bronnen, waaruit twee kleine stroompjes ontspringen, de Brigach en de Breg. Bij Donaueschingen komen ze samen. De eerste echte stad langs de rivier was Castra Regina ofwel Regensburg, de basis van het Derde Legioen Italica. Dit was min of meer de eerste plaats waar de rivier bevaarbaar was voor grote schepen. Het was ook de plek waar dat deel van de limes begon dat de Donau verbond met de Rijn.
In de tweede en derde eeuw lagen er allerlei belangrijke legioenbases langs de Donau: Lauriacum (het huidige Lorch; II Italica), Vindobona (X Gemina), Carnuntum (Petronel; XIIII Gemina), Brigetio (Szöny; I Adiutrix), Aquincum (bij Boedapest; II Adiutrix), Singidunum (Belgrado; IIII Flavia Felix), Novae (Svishtov, I Italica) en tot slot, bijna bij de delta, Durostorum (Silistra, XI Claudia). In totaal bewaakten dus negen legioenen de rivier. Tussen de bases lagen forten voor de hulptroepen, zoals Straubing. De Byzantijnse auteur Prokopios zou in de zesde eeuw noteren:
Om de barbaren die aan de overzijde woonden de oversteek van de Donau te beletten, bouwden de Romeinse keizers van weleer de hele rivieroever vol met bolwerken. Dat deden ze niet alleen op de rechteroever van de stroom, want in sommige streken bouwden ze steden en forten op de noordelijke oever. (Gebouwen 4.5.2)

Dit slaat op Dacië ofwel Roemenië. Het Gallo-Romeins Museum in Tongeren wijdde er onlangs een geslaagde expositie aan. Twee eenheden, V Macedonica en XIII Gemina, hadden daar hun basis, dus ten noorden van de Donau. Keizer Trajanus, die het gebied had veroverd, gaf zijn architect Apollodoros opdracht een brug over de rivier te bouwen, waarvan de overblijfselen nog steeds zijn te zien in Turnu Severin.
Kortom, in de gloriedagen van het Imperium Romanum was de Donau de versterkte waterweg door het noorden van de Romeinse wereld. De door de Romeinen als “Germanen” en “Skythen” genoemde stammen benoorden de rivier stonden eveneens onder Romeinse controle. Dat was niet altijd zo geweest; pas tijdens de regering van keizer Claudius (r.41-54) waren de legioenen naar de Donau overgeplaatst.

Een onbekende stroom
Voordat de Romeinen de rivier bereikten, was deze weinig bekend. Dat de Grieken andere namen hadden voor de bovenloop en de beneden, bewijst dat ze niet meteen in de gaten hadden dat het dezelfde stroom was. Vermoedelijk was Herodotos de eerste die begreep dat het ging om dezelfde waterloop. Hij was er overigens zeker van dat de bron van de Donau in het verre westen lag, bij de Kelten, in de buurt van de Pyreneeën.

Omdat er in het noorden van de Adriatische Zee een schiereiland ligt dat Istrië heet, meenden de Grieken ook dat je, door de Ister vanaf de Zwarte Zee op te varen, de Adriatische Zee kon bereiken. De Argonauten zouden deze route hebben genomen. Later besefte men dat dit niet mogelijk was, maar zelfs kritische auteurs als Aristoteles en Plinius de Oudere gingen ervan uit dat er een ondergrondse verbinding was tussen de Donau en de Adriatische Zee.
Nog meer absurditeit: Herodianos was ervan overtuigd dat de rivier elke winter dichtvroor. En volgens Plinius waren de meervallen in de Donau zo groot dat ze met harpoenen gevangen moesten worden en met ossen naar het land gebracht.
‘De mooie blauwe rivier ontspringt in het Zwarte Woud en mondt uit in de Zwarte Zee.’
Daar moest ik om lachen.
Leuk, al die stukjes over de rivieren. Je noemt bij de opsomming van de forten de Rijn ipv de Donau. En was Aquincum niet het huidige Budapest?
Verbeterd! Acquincum ligt even ten noorden van Boedapest.
Mooie blauwe rivier? Ik ken alleen een brede, grijze modderstroom. Vaak rustig, soms kolkend. Wat een deceptie, de eerste blik op die grijze Donau. De stroompjes, beken en rivieren die de Donau voeden vanuit de kalkrijke Alpen: die zijn blauw. En niet zo’n beetje ook!
De Italiaanse filosoof en germanist Claudio Magris schreef een boek over de rivier. Donau: biografie van een rivier. Hij volgt de loop vanaf de bronnen tot de Zwarte Zee. Een roman, een reisbeschrijving vol waardevolle ontmoetingen, een culturele verkenning. Magris’ Donau is niet alleen letterlijk maar ook figuurlijk breed. Het boek is meer dan dertig jaar oud maar nog steeds de moeite waard.
Een beetje zoals Michael Palin in Khartoem. “Hier zie ik hoe de grijsheid van de Witte Nijl zich mengt met de bruinheid van de Blauwe Nijl.”
Het is een verwijzing naar een populair pseudoklassiek deuntje uit de 19e eeuw, dat op de Nldse tv elke nieuwjaarsdag wordt gespeeld met kitscherig ballet er bij. De Weense componist was oa een naamgenoot van een lang zittende Beierse premier.
“Aristoteles en Plinius de Oudere gingen ervan uit dat er een ondergrondse verbinding was tussen de Donau en de Adriatische Zee.”
Raar idee? Er is wel een ondergrondse verbinding van bovenloop Donau en Rijn. De Donau verliest daar water aan de Rijn. Voor heel kleine Argonautjes.
Mooi blog over klassieke schrijvers die over de Donau schrijven. Het enige stukje Donau dat ik ken is bij Wenen. Niet te verwarren met het Wiener Donaukanal dat door het centrum stroomt. Mooi blauw is de Donau daar beslist niet. Saskia Sluiter noemt Claudio Magris al. Oorspronkelijk in het Italiaans geschreven, maar er bestaat een Nederlandse vertaling. Ik vond het niet bepaald een boek om in ene adem uit te lezen. Maar toen ik het eindelijk uit had was ik wel onder de indruk van de breedte en eruditie, hoewel het boek me soms ook ergerde door zijn gewichtdoenerij.
“in sommige streken bouwden ze steden en forten op de noordelijke oever.
Dit slaat op Dacië ofwel Roemenië.”
Niet per se. Net als aan de Rijn hadden de Romeinen ook aan de Donau (in Oostenrijk en Hongarije) op sommige plekken bruggen met zwaar versterkte forten aan de overzijde van de rivier. Die controleerden handelsroutes en waren ook handig voor uitvallen naar barbaricum.
“En volgens Plinius waren de meervallen in de Donau zo groot dat ze met harpoenen gevangen moesten worden en met ossen naar het land gebracht.”
Zou Plinius niet de meerval verward hebben met de steur? Die kan (in de Caspische Zee) wel tot 6 meter lang worden en tot 2000 kg wegen. De in de Donau voorkomende steur is tegenwoordig meestal maar tot 2.5 m lang en weeg ten hoogste 1000 kg, maar misschien werden ze in Plinius’ tijd groter.
Er zijn wel anecdotes over meervallen in de Donau van 3 m lang en zo’n 250 kg.
Een steur van duizend kilo is ook nog niet zo makkelijk op de kant te krijgen, dus daar zou je ook wel een os voor kunnen gebruiken. En natuurlijk kan de legende een dier groter maken dan het in werkelijkheid is, net zoals er in de Amazone anacondas van veertig meter zouden voorkomen. (Hoog tijd dat ik het eens over die rivier ga hebben.)
“Nog meer absurditeit: Herodianos was ervan overtuigd dat de rivier elke winter dichtvroor. ”
Waarom is dat absurd? Misschien niet elke winter, maar we kennen een veldslag op de bevroren Donau in AD 173 tussen Romeinen enerzijds en Quaden en Iazyges anderzijds.
Mijn gsm stelt me op basis van mijn surfgedrag nieuwsberichten en andere websites voor. Vandaag kreeg ik deze
https://www.spanjevandaag.com/17/05/2023/zeldzame-monsterlijke-albino-meerval-van-twee-meter-gevangen-in-ebro-rivier/
Ik heb niks met Spanje, laat staan met zoetwatervissen. We kunnen enkel concluderen dat meneer Google over mijn schouder de MB meeleest.
Dat is inderdaad een kanjer. Ik krijg ook af en toe iets binnen van Spanje Vandaag, plus heel veel archeologische nieuwtjes. Ach, het is beter dan de de zoveelste roddel over Nick & Simon.
Tja. Vroeger was het God die alles zag. Big tech is de status van ‘behoorlijk verontrustend’ allang voorbij. Benieuwd waar het eindigt. En hoe.
De meervallen van Plinius doen denken aan grote Nijlvissen in het oude Egypte, zoals o.a. afgebeeld in de mastaba van Ka-gemni te Saqqara.
https://www.osirisnet.net/popupImage.php?img=/mastabas/kagemni/photo/kagemni_tb_1337.jpg&lang=en&sw=384&sh=832 (= Porter and Moss III, p. 523, 21).
Je Polybios-citaat doet me denken aan je zoektocht naar een titel voor je nieuwe boek. De geschiedkundige uit de oudheid die bezig is een wereldgeschiedenis te schrijven, en daarbij ook andere, op dat moment actuele bronnen van wetenschap aanboort.
Nee, niet een-op-een vergelijkbaar met de oudheidkundige uitdagingen en mogelijkheden die jij beschrijft, maar toch een aardige parallel.
En die titel dan? “Polybios’ zandbanken?” Verhelderende ondertitel en/of voorwoord noodzakelijk.