De berg van licht: Elagabal

Wijding aan Elagabal uit Augsburg; de man die deze inscriptie liet maken, Gaius Julius Avitus Alexianus, was de grootvader van keizer Heliogabalus.

Elagabal zal voor menigeen een bekende onbekende zijn. Dankzij romans als Louis Couperus’ De berg van licht kunt u hem kennen als oosterse godheid. Verder is hij niet heel bekend. En hij laat zich ook slecht kennen, al staat vast dat het voornaamste heiligdom was in de Syrische stad Emesa, het huidige Homs. De oudste vermelding is een Palmyreense stèle uit de eerste eeuw na Chr., die een Aramese naam weergeeft die “god van de berg” zou betekenen. De berg in kwestie zal wel de citadel van Emesa zijn geweest.

Omdat Emesa in de eerste eeuw na Chr. een Arabischsprekende stad was, mogen we aannemen dat een god met een Aramese naam ouder is dan de Arabische aanwezigheid. Lange tijd golden de Arabieren inderdaad als immigranten, maar de afgelopen kwart eeuw is door de bestudering van tienduizenden inscripties duidelijk geworden dat ze al in de Vroege IJzertijd leefden in Syrië en Jordanië. Evengoed moet de verering van Elagabal oeroud zijn. Berggoden waren in Anatolië en de Levant al sinds de Hittitische Bronstijd bekend. Men beeldde zulke godheden vaak af met adelaars – net als Elagabal in de Romeinse tijd.

Lees verder “De berg van licht: Elagabal”

Etniciteit in de Romeinse Maasvallei

Wijding aan Vihansa (Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis, Brussel)

Ik blogde gisteren over Al-‘Ula, de oase aan de rand van de antieke wereld. Ik vertelde dat oudheidkundigen het pluriforme karakter van de toenmalige samenleving reconstrueerden aan de hand van het gebruik van diverse talen. Ook de vereerde goden, afkomstig uit de hele regio van Syrië tot en met Jemen, vormden een aanwijzing. Wat geldt voor Saoedi-Arabië, geldt ook voor de andere uithoek van de oude wereld: de Lage Landen. Omdat volgende week in Leiden een expositie begint over de villa’s van Romeins Limburg, gaan we eens kijken in de Maasvallei.

Eerste constatering: na de genocidale campagne waarmee Julius Caesar de Eburonen had uitgeroeid, was het landschap betrekkelijk leeg. Er zullen heus wel wat mensen zijn geweest, maar pollenonderzoek toont dat akkers werden opgegeven en bossen terrein wonnen. Het voorbeeld dat ik ken is Jülich en hoe representatief dat is weet ik eigenlijk niet. Hoe dat ook zij: er was ruimte voor nieuwkomers. En die kwamen inderdaad.

Taal

Ze namen hun talen mee: Keltisch, Germaans en Latijn. Ik heb al eens geblogd over Amaka, wier naam Gallisch lijkt te zijn. (Ik schrijf “lijkt” omdat Xavier Delamarre de naam niet vermeldt in zijn woordenboek.) Je ziet de Gallische taal ook aan de plaatsnamen: Heerlen heette destijds Coriovallum, waaarover ik al eens vertelde dat het “legerplaats” betekent. Een persoonsnaam als Haldavvo is dan weer Germaans.

Uiteraard arriveerden ook mensen die Latijn spraken. Een grafsteen uit Coriovallum vermeldt een legionair van het Vijfde Legioen Alaudae, genaamd Marcus Julius, zoon van Marcus. Wellicht een immigrant uit noordelijk Italië.

De Latijnse plaatsnaam met de grappigste geschiedenis is Cadier en Keer, aan de weg van Maastricht naar Vaals. De naam is afgeleid van Calidarius, “warme baden”, wat suggereert dat er een Romeins badhuis is geweest. Calidarius was in de Late Oudheid een Latijnse enclave in een inmiddels gegermaniseerd gebied. De naam verbasterde tot Kadier, en die naam is blijven bestaan, maar tegelijk liet men in de spreektaal de /d/ vallen en ontstond de vorm Keer. Om een of andere reden is de eerste naam voor de noordelijke helft ingeburgerd geraakt en de tweede naam voor de zuidelijke helft, zodat het dorp zich nu aanduidt met twee versies van dezelfde, ooit Latijnse naam.

Goden

De godenwereld is al even pluriform. De godin Vihansa uit Tongeren draagt, zoals ik al eens aanstipte, een Germaanse naam (vermoedelijk wīga, “strijden” + ansu, “godheid”, dus “krijgsgodin”). Epona is dan weer Keltisch. Het haantje van Burchten waarover ik al eens schreef, is gewijd aan de godin Arcanua, die we het beste kennen uit Groot-Brittannië. En daarnaast is er natuurlijk het gangbare Romeinse pantheon: Jupiter, Mercurius, Kybele, Mars, Hercules, Fortuna, Juno, Diana, Sol, Apollo, Minerva, Isis, Victoria. Het standaardlijstje.

Hoewel?

Overigens is de vraag wat dit alles bewijst. De plaatsnamen gaan vaak inderdaad terug tot de vroegste vestiging. Een naam als “Coriovallum” zegt vermoedelijk wel iets over de vroegste bewoners, waarbij je de vraag kunt stellen of het gaat om Gallischsprekende legionairs van de Povlakte of bondgenoten uit het huidige Frankrijk, of dat de naam is bedacht door een Gallischsprekende bevolkingsgroep die bij een legerkamp woonde.

De persoonsnamen zeggen veel minder. De in Nederland populairste voornamen zijn momenteel Emma (Germaans), Julia (Latijn), Levi (Hebreeuws), Liam (Keltisch Germaans), Luca (Italiaans), Lucas (Latijn), Mila (Slavisch), Noah (Hebreeuws), Olivia (Latijn) en Sophie (Grieks). Toch zal niemand dit opvatten als aanwijzing voor migratie. (Mohammed en Fatima zouden dat wel zijn.) Het enige wat de Romeinse persoonsnamen in Romeins Limburg bewijzen is dat er ooit linguïstisch contact is geweest. Wat we willen weten, is welke talen men werkelijk sprak en schreef. Voor Al-‘Ula weten we dat beter dan voor Limburg.

Godennamen zeggen evenmin veel over de wijze waarop de bewoners zichzelf identificeerden. Iemand die het Romeinse burgerrecht al generaties in de familie had, kan geofferd hebben aan Vihansa. De godennamen bewijzen vooral de pluriformiteit van de Romeinse religie en het kan geen kwaad te benadrukken dat “oosterse” godinnen als Isis en Kybele behoorden tot de top-vijftien van populaire culten in de provincie Germania Inferior.

In een volgend blogje zal ik eens ingaan op het archeologische bewijs voor de identiteiten van de bewoners van de villa’s van de Maasvallei.

***

De expositie Romeinse villa’s in Limburg in het Rijksmuseum van Oudheden begint op 25 april.

Romeinse villa’s in Limburg

Detail van een muurschildering uit de villa bij Maasbracht (Limburgs Museum, Venlo)

Het is een gemeenplaats dat het Romeinse Rijk een agrarische wereld was. Je kunt als vuistregel nemen dat negen boeren het eten produceerden voor tien mensen. Als we optimistisch zijn, waren tijdens het Romeins Klimaatoptimum acht boeren genoeg. In een zó agrarische samenleving hebben ook degenen die nooit ploegden en nooit met een kudde op pad gingen, een vanzelfsprekende boerenmentaliteit. Een schatrijke Romeinse senator als Plinius de Jongere stelde groot belang in het verwerven van de juiste gronden en het aantrekken van de juiste pachters. Zelfs de aanleg van een siertuin had zijn aandacht. (Vincent Hunink verzamelde Plinius’ teksten over het landelijk leven in een boekje dat Mijn landhuizen heet. Ik schreef er al eens over.)

Wat is een villa?

Dit betrof dus de landhuizen van iemand aan de top van de maatschappelijke elite van het oude Italië. We noemen die landhuizen vaak villa’s, maar dat is een onhandige term. Het Latijnse woord heeft namelijk de betekenis van “exploitatie-eenheid” en slaat niet zelden op betrekkelijk kleine bedrijven. Bovendien denken wij, eentwintigste-eeuwers, bij een villa aan een rustiek gelegen buitenhuis of een bungalow met een grote tuin. In de Oudheid gaat het toch meer om plantages waar slaven en deelpachters hard werkten om voldoende te produceren. Naast het bedrijfsgedeelte, de pars rustica, was er een woongedeelte, de pars urbana, doorgaans simpel.

Lees verder “Romeinse villa’s in Limburg”

Een fonteinleeuw uit Wallonië

Fonteinleeuw (Espace gallo-romain, Ath)

Ik was vandaag even in Ath, waar in het charmante archeologisch museum een al even charmante expositie is over Romeinse tuinen. Mijn aandacht werd getrokken door bovenstaande leeuw. Of beter: fonteinleeuw, want het dier is bedoeld om water te spuwen en het museum heeft het beeld zelfs in die functie hersteld. Het oogt puntgaaf, alsof het gisteren uit een beeldhouwersatelier is gekomen. Maar ik begrijp dat het geen replica is.

Deze fonteinleeuw stond ooit op een binnenplaats van de tweede-eeuwse Romeinse villa van de Grand Bon Dieu in Anthée (een kilometer of tien ten westen van Dinant), die rond 1870 door Charles Grosjean is opgegraven. Qua vorm is het een landgoed waarvan er dertien in een dozijn gingen: een hoofdgebouw met een brede galerij, aan weerszijden torenachtige zijvleugels, ervóór een rechthoekige tuin en het geheel omgeven door een lage muur. Wat de villa bijzonder maakt is de omvang: het ommuurde deel mat niet minder dan twaalf hectare. En er waren fonteinen.

Lees verder “Een fonteinleeuw uit Wallonië”

Faits divers (13)

De uitbarsting van de Hoge Vuursche, die Houten veranderde in het Pompeii van Utrecht

In de reeks faits divers deze keer: eerst de flauwekul en daarna de leuke dingen.

Flauwekul

Het begint in deze onregelmatig verschijnende rubriek een traditie te worden: uitleggen wat er afgelopen week niet klopte in de archeologie van Israël. Het gaat over de opgraving van Gath, waar de Filistijnen, zo lezen we, … nou ja, leest u verder. Het enige nieuws is dat het botanisch materiaal is geïnventariseerd. Gewoon, wetenschappelijk werk. Niks bijzonders. Sommige planten blijken hallucinerend te werken en – presto – dat is religieus. Volgens deze redenering zouden de bewoners van elke Nederlandse of Belgische boerderij waar alruin, doornappel of bilzekruid wordt gevonden, dus eveneens hallucinerend door het leven gaan.

En omdat archeologen ook hallucinatie-opwekkende planten hebben opgegraven in Griekenland, moeten de Filistijnen dus Griekse goden hebben aanbeden. En dat moet wel een moedergodin zijn, die de onderzoekers meteen maar gelijkstellen aan Hera, Artemis, Demeter en Asklepios. Ik ben niet op de hoogte van werkelijke aanwijzingen dat de Mykeense Grieken een moedergodin aanbaden, maar waarom zou een wetenschapper nadenken over bewijs als hij de conclusie al kent?

Lees verder “Faits divers (13)”

Albiobola, of: het Nachleben van een soepkapel

De stenen waarop “Albiobola” staat vermeld

In 1826 maakte de sloophamer een eind aan het “soeplokaal” van de stad Utrecht. In de volksmond heette het gebouwtje op het Domplein (waar inderdaad soep aan behoeftigen werd verstrekt) de “Soepkapel”. En met reden: het was in de tiende eeuw z’n leven begonnen als “Heilig-Kruiskapel”, later ook wel “Thomaskapel” genoemd, gebouwd van sloopmateriaal van een nog door Willibrord (ca. 700) gestichte kerk. De inmiddels bouwvallige kapel had al eeuwen geen religieuze functie meer en werd nu dus opgeruimd, samen met de brokstukken van het in 1674 ingestorte schip van de Domkerk. Op de plaats waar de laatste stenen van de Soepkapel uit de grond werden gehaald kwam een grote gedenksteen met “Hier stond de Kapel van St. Thomas”.

Het Domplein als public transport hub

Zo’n tachtig jaar later was het Utrechtse openbaar vervoer in een stroomversnelling beland. Het gemeentelijke trambedrijf verving de paardentrams door electrische wagons en riep het Domplein uit tot public transport hub. Nieuwe rails waren nodig, en de gedenksteen lag in de weg. Geen nood: die kon best een stukje verplaatst.

Lees verder “Albiobola, of: het Nachleben van een soepkapel”

Faits divers (10)

In eerdere afleveringen van de onregelmatig verschijnende rubriek faits divers lukte het me nog weleens om verwante onderwerpen te presenteren, maar vandaag zijn de faits wel heel divers.

Paul Veyne

Eerste berichtje: een van mijn vaste correspondenten attendeerde me erop dat de Franse oudhistoricus Paul Veyne anderhalf jaar geleden is overleden. Dat was me ontgaan. Zijn belangrijkste werk, Le pain et le cirque (1976), ging over de wijze waarop rijke mensen in de Grieks-Romeinse wereld zich presenteerden als weldoeners. Zulk évergetisme diende niet om verkiezingen te winnen of macht te verwerven, want macht hadden die rijke mensen al. Het was ook geen liefdadigheid, want ze gaven niet aan de armen maar aan de burgers. Het ging erom de maatschappelijke positie te bestendigen en herinnerd te blijven worden.

Lees verder “Faits divers (10)”

Fietsen langs de Rijn

De Rijn bij Wesseling

Zoals ik al vertelde, noopte de machinistenstaking in Duitsland me om mijn bezoek aan de Thesaurus in München uit te stellen. In plaats daarvan ben ik een eind wezen fietsen. Ook een manier om het nuttige met het aangename te verenigen. Het weer werkte mee en we hebben volop genoten. Voor wie het ook eens wil proberen zijn hier onze ervaringen. 285 kilometer in zes dagen vergt geen wielrenconditie maar je ziet van alles.

Zum Rhein, zum Rhein, zum deutschen Rhein

De eerste dag, woensdag, fietsten we van Kerkrade naar Düren. Het was enigszins voorspelbaar dat dit de minste dag zou zijn. Voorbij Kerkrade liggen wat dorpjes die weinig speciaals te bieden hebben; daarop volgt het bruinkoolwinningsgebied. Ik hoopte er desondanks iets leuks van te maken door de hoofdwegen te vermijden, maar had het vermogen van Google Maps onderschat om je letterlijk het bos in te sturen. In het verleden waren we weleens over een niet langer bestaand Zuid-Limburgs bospad gestuurd, dit keer was er tenminste een pad, maar daarmee was dan ook alles gezegd. Voordeel is wel dat we nu stoere verhalen kunnen vertellen over routes waar we omgewaaide bomen moesten ruimen voordat we verder konden. In Düren logeerden we in een prima hotel tegenover een supermarkt, waar we nog even inkopen konden doen.

Lees verder “Fietsen langs de Rijn”

Woorden uit het Gallisch (slot)

Hoewel Grannos Gallisch is voor baardig, heeft Apollo Grannus geen baard (Archeologisch museum, Grand)

Een jaar of drie geleden schafte ik het Dictionnaire de la langue gauloise van Xavier Delamarre aan, waar ik sindsdien enkele keren over heb geblogd: over de wijze waarop taalkundigen het Gallisch reconstrueren, over de Gallische woorden voor diverse kledingstukken, over enkele plaatsnamen en over nog meer plaatsnamen, over Gallische boerderijwoorden, over militaire termen en over nog wat andere woorden. Vandaag wil ik afronden met wat kleingrut.

Eerst wat vogels: de alauda (de Franse alouette) is een leeuwerik, terwijl de singi en de volcos allebei verwijzen naar valken. Waarom het Vijfde Legioen zich naar  heeft vernoemd naar leeuweriken, weet het niet, maar Caesar stelde het dus samen uit Galliërs.

Lees verder “Woorden uit het Gallisch (slot)”

Vragen rond de jaarwisseling (3)

Een van de onderstaande vragen gaat over de vegetatieloze Atheense Akropolis

Net als vorig jaar gebruik ik de laatste blogjes van 2023 om uw vragen te beantwoorden. Gisteren behandelde ik vragen over de oude talen. Vandaag behandel ik acht andere vragen. Hier zijn de eerste vijf.

Was de Akropolis in Athene in de Oudheid ook de boomloze steenvlakte die hij nu schijnt te zijn?

Deze vraag legde ik voor aan Eric Moormann, die onlangs samen met Janric van Rookhuijzen een boek publiceerde over de Akropolis: De Akropolis van Athene. Geschiedenis van een mythisch icoon. Moormann bevestigde het: waarschijnlijk was er ook destijds al weinig vegetatie. Er is de beroemde put uit de Bronstijd om water op de berg te krijgen.

En er is natuurlijk een beroemde anekdote, te vinden bij Herodotos, dat de olijfboom die de godin Athena ooit aan haar stad had geschonken, niet kapot te krijgen was: de dag nadat de stad was geplunderd en de boom verbrand, was er alweer een nieuwe scheut.

Lees verder “Vragen rond de jaarwisseling (3)”