De desertie van Roucillus en Aecus

De Gallische krijger uit Vachères (kopie uit het Museo nazionale della civiltà romana, Rome)

Als ik u zeg dat het was aan het begin van de maand quintilis, als ik toevoeg dat het was in het jaar waarin Gaius Julius Caesar (voor de tweede keer) en Publius Servilius Isauricus consuls van Rome waren, en als ik dat omreken naar medio mei 48 v.Chr. op onze kalender, dan weet u dat u bent beland in een nieuwe aflevering van de reeks “Wat deed Julius Caesar zo’n slordige 2069 jaar geleden?”

Vloeken, vermoedelijk. Hij was bij Dyrrhachion met Pompeius verwikkeld geraakt in een stellingenoorlog. Caesar probeerde zijn tegenstander in te sluiten, Pompeius probeerde uit te breken maar zijn aanvallen op Caesars posities waren, zoals we in het vorige stukje zagen, afgeslagen. Op dit punt in zijn verslag last Caesar een boeiende anekdote in.

Romeins bestuur

De Romeinse legers bestonden traditioneel vooral uit infanteristen. Er waren ook ruiters, maar Caesar had zijn eigen cavalerie aangevuld met Gallische en Germaanse strijders te paard. Zo had hij eenheden geworven bij een bevriende Gallische stam, de Allobrogen. Hun commandanten waren Roucillus en Aecus, de zonen van een koning Adbucillus. Caesar typeert ze als “uitzonderlijk moedige mannen” die hem altijd loyaal hadden geholpen. In ruil had Caesar hen aangewezen als vertegenwoordigers van hun stam en land geschonken.

We zien hier het Romeinse bestuursmodel in werking: Rome werkte samen met de lokale elite en handhaafde die, waardoor het voor haar aantrekkelijk was om samen te werken met de Romeinen. Omdat de lokale leiders traditioneel gezag hadden, konden zij hun stamgenoten er makkelijker van overtuigen een Romeins besluit uit te voeren. De lokale elite zou zich al snel steken in Romeinse kledij en gaan wonen in Romeinse huizen. Zo toonde ze wie er achter haar stonden. Op deze manier begon de zelfromanisering van de lokale elites. Deze aanpak had voor de Romeinen allerlei voordelen maar betekende ook dat ze door de vingers moesten zien dat de plaatselijke leiders hun eigen bevolking soms uitpersten.

Koning Herodes is een mooi voorbeeld: zijn bouwpolitiek is Romeinser dan Romeins, maar zijn bevolking haatte hem. En tijdens de strijd bij Dyrrhachion ging het mis met Roucillus en Aecus. Caesar ontkomt er niet aan te erkennen dat hij zich in hen had vergist.

“Domme barbaarse arrogantie”

Uit vertrouwen op Caesars vriendschap en meegesleept door domme barbaarse arrogantie begonnen ze op hun stamgenoten neer te zien, fraudeerden ze met de soldij van de ruiters en sleepten ze alle buit in de wacht. De ruiters waren hierover verontwaardigd en ze wendden zich gezamenlijk tot Caesar. Ze klaagden openlijk over de wandaden van de broers en voegden er nog aan toe dat zij een te groot aantal ruiters opgaven om zich de overtollige soldij toe te eigenen. Omdat Caesar dit niet de tijd vond voor een bestraffing en hij veel van hen kon hebben wegens hun moed, stelde hij de hele zaak uit. Maar onder zes ogen wees hij ze terecht. (Caesar, Burgeroorlog 3.59; vert. Hetty van Rooijen)

We zien hier hoe Caesar de gevangene van het bestuursmodel was. Hij moest met deze mensen samenwerken. Als hij iets van ze gedaan wilde krijgen, moest hij in elk geval vermijden dat ze gezichtsverlies leden. Het bleek te weinig. Ze hadden al teveel verachting opgeroepen en wisten het.

Ze besloten ons in de steek te laten, een nieuwe kans te beproeven en nieuwe vrienden te winnen. Na een gesprek met enkele van hun vazallen, aan wie ze zo’n schanddaad durfden toe te vertrouwen, probeerden ze eerst de ruitercommandant Gaius Volusenus te doden … om als het ware met een geschenk naar Pompeius over te lopen. Toen dit te moeilijk bleek en ze voor die daad geen kans kregen, leenden ze zo veel mogelijk geld, alsof ze hun stamgenoten tevreden wilden stellen en het verduisterde geld wilden teruggeven, kochten veel paarden en deserteerden naar Pompeius met degenen die ze deelgenoten van hun plan hadden gemaakt.

Pompeius’ volgende uitbraakpoging

Tot dan toe waren er nauwelijks deserteurs geweest die Caesar in de steek hadden gelaten en zich hadden geschaard aan de zijde van Pompeius. (Het omgekeerde was gebruikelijker.) Pompeius liet de twee Galliërs dus langs zijn kamp rijden, opdat zijn manschappen begrepen dat hun vijanden niet eindeloos loyaal waren aan hun opstandige generaal.

De desertie van Roucillus en Aecus bood Pompeius niet alleen een kans om het moreel van zijn manschappen op te vijzelen. Het tweetal was van alles op de hoogte. Ze wisten welke versterkingen nog niet gereed waren. Ze kenden Caesars voorbereidingen. En ze deelden het allemaal mee aan Pompeius, die plannen kon maken voor een uitbraak.

Caesar moet dat hebben geweten. Hij zal daarom, toen hij hoorde van de desertie van zijn Gallische vrienden, luid hebben gevloekt.

[Morgen meer. Een overzicht van de reeks #RealTimeCaesar is hier.]

Deel dit:

8 gedachtes over “De desertie van Roucillus en Aecus

  1. Gert M. Knepper

    “Als ik u zeg dat het was aan het begin van de maand quinctilius (…) en als ik dat omreken naar medio mei 49 v.Chr. op onze kalender (…)”
    Ik begrijp dat niet helemaal. Er bestond geen Romeinse maand quinctilius, Wél een maand Quin(c)tilis, maar dat was juli. Hoe zit dat?

      1. Frans Buijs

        Je bedoelt waarschijnlijk ka ook wonder ipv carrière. Zeker weer een gevalletje van een eigenwijs toetsenbord. Zie je, dat bedoel ik. Ik had kalender willen schrijven.

  2. Roger Van Bever

    …de moreel…

    Jona, ik weet dat het een beetje flauwe reactie is, maar moreel is onzijdig.
    Het is dus: het moreel.
    Verder weer een interessante blog!

    1. Dirk Zwysen

      Het moreel of de moraal. Wikipedia maakt een duidelijk onderscheid tussen het moreel (zelfvertrouwen) en de moraal (ethische code) en beweert dat deze begrippen foutief door elkaar gebruikt worden, vooral onder invloed van sportverslaggeving.

      De Taalunie is toleranter en beschouwt de woorden als inwisselbaar voor het begrip zelfvertrouwen, doorzettingsvermogen, maar niet voor de betekenis i.v.m. ethiek en gedragscode.

      1. Roger Van Bever

        Dirk, je eerste paragraaf klopt en dat weet ik. Maar deze blog van Jona Lendering is geen sportverslaggeving. Misschien is de Taalunie té tolerant. In alle woordenboeken is moreel in de betekenis van ‘meer zelfvertrouwen, etc.’ onzijdig. 😉

  3. Dirk Zwysen

    Ik denk dat we op dezelfde golflengte zitten, hoor. Ze zijn inwisselbaar qua betekenis, maar hebben wel elk hun eigen genus en dus lidwoord. Het moreel/de moraal.

Reacties zijn gesloten.