
Als ik u zeg dat het 6 quintilis was, als ik toevoeg dat het was in het jaar waarin Julius Caesar (voor de tweede keer) en Servilius Isauricus consuls van Rome waren, en als ik dat omreken naar 26 mei 48 v.Chr. op onze kalender, dan weet u dat u bent beland in een nieuwe aflevering van de reeks “Wat deed Julius Caesar gisteren 2069 jaar geleden?”

Het initiatief verspelen. Dankzij de desertie van Roucillus en Aecus, de twee Allobrogenleiders waarover ik gisteren blogde, wist Caesars tegenstander Pompeius precies waar het zwakke punt was in de door de Caesars manschappen aangelegde stellingen. Dat was helemaal in het zuiden. Daar was het mogelijk om met schepen een landing uit te voeren achter het door Caesars Achtste Legioen gebouwde fort. In zijn Burgeroorlog legt Caesar het probleem uit:
Er bevond zich daar een vijf meter brede gracht en tegenover de vijand een drie meter hoge wal met een even breed aarden oppervlak. Op 200 meter afstand was een tweede, wat minder hoge wal gebouwd die naar de buitenkant was gekeerd. Caesar had, uit vrees dat onze mannen door schepen zouden worden omsingeld, de dagen ervoor op die plaats een tweede wal aangebracht, om bij een aanval van twee kanten tegenstand te kunnen bieden. Maar de omvang van de werkzaamheden en het dagelijks doorgaande werk … hadden hem niet genoeg tijd gelaten om alles te voltooien. En zo had hij de dwarswal tegenover de zee, die de twee versterkte linies moest verbinden, nog niet voltooid. (Burgeroorlog 3.62; vert. Hetty van Rooijen)
Pompeius’ aanval
Op de ochtend van 6 quintilis vielen Pompeius’ troepen aan. Het waren niet minder dan zestig cohorten, noteert Caesar, ofwel ruim 20.000 man. Met hen kwamen schepen vol bouwmaterialen mee. Het was namelijk Pompeius’ bedoeling een fort te bouwen en zo de doorbraak door Caesars omsingeling permanent te maken.
De landing was misschien voorspelbaar, maar kwam desondanks onverwacht: bij dageraad “bleken de Pompeianen aanwezig”, schrijft Caesar.
Alles gebeurde tegelijk: de soldaten die op schepen waren omgevaren wierpen projectielen naar de buitenste wal, onze grachten werden met aarde opgevuld, de legioensoldaten voerden stormladders aan en joegen de verdedigers van de binnenste wal met allerlei geschut en werptuigen schrik aan, en een grote menigte boogschutters omringde ze van beide kanten. … En terwijl ze zo op alle manieren in het nauw werden gedreven en moeizaam weerstand boden, kwam het reeds genoemde zwakke punt van de versterking aan het licht: tussen de twee wallen, waar het werk niet voltooid was, vielen aan land gezette vijanden onze mannen van achteren aan, verjoegen ze van beide wallen en dreven ze op de vlucht. (Burgeroorlog 3.63)
Marcus Antonius grijpt in
De aanvallers waren nog succesvoller dan Pompeius had kunnen hopen. De versterkingen die Caesars kolonel Lentulus Marcellinus stuurde om orde op zaken te stellen, sloegen op de vlucht.
De Pompeianen naderden het legerkamp van Marcellinus al, terwijl ze onze mannen in groten getale doodden en ook de andere cohorten niet weinig schrik aanjoegen. Toen zag men Marcus Antonius, die het volgende stuk van de linie onder zijn bevel had en van de aanval had gehoord, met twaalf cohorten van zijn hogere positie afdalen. Zijn komst bracht de Pompeianen tot staan en gaf onze mannen de kracht om zich van hun panische schrik te herstellen.
Rooksignalen hadden in de tussentijd ook Caesar, die zich helemaal in het noorden bevond, op de hoogte gebracht. Eind van de middag arriveerde ook hij met versterkingen. Hij kon weinig anders doen dan accepteren dat Pompeius door zijn linie was gebroken. De Pompeianen bouwden inmiddels hun eigen kamp op terrein dat Caesar tot dan toe had beschouwd als het zijne. Dus gaf hij bevel een eigen kamp aan te leggen tegenover dat van Pompeius. Caesar moest tot elke prijs het initiatief terugwinnen.
[Een overzicht van de reeks #RealTimeCaesar is hier.]
Wat een leuke reeks is dit toch. Ik ken niets dat hier op lijkt.
Grondig eens.