[Een intermezzo over bronkritiek in deze zestiendelige reeks rond Chanoeka; het eerste blogje was hier.]
Zoals de lezer van deze reeks heeft begrepen, spreken de bronnen elkaar voortdurend tegen. Dat mag frustrerend zijn, maar het is in feite een voordeel. We gaan dan immers nadenken over de vraag welke bron de beste is. Waren Judas’ eerste tegenstanders afkomstig uit Samaria of uit Mysië? Wonnen of verloren ze? Heette Judas’ tweede tegenstander Seron of Geron? Of, minder triviaal: is de volgorde van de gebeurtenissen uit het Eerste of uit het Tweede Makkabeeënboek de juiste? Bij deze voorbeelden is het onmogelijk dat beide bronnen correct zijn. Minstens één bevat onjuiste informatie en wellicht allebei.
Bronkritiek
Omdat we zijn gedwongen te kiezen, zullen we de kwaliteit van de geboden informatie moeten evalueren. Dit heet bronkritiek.
Zo ontdekken we soms dat tegenspraak slechts schijn is. In 2 Makkabeeën is bijvoorbeeld het decreet van Antiochos een reactie op de onrust in Judea, in het andere Makkabeeënboek is de onrust een reactie op het decreet. Het is aannemelijk dat allebei waar zijn: er was al enige onrust en het decreet dat daaraan een einde moest maken, werkte averechts, waardoor de zaak escaleerde. Hier is dus een oplossing mogelijk
Testis unus, testis nullus
Wat zouden we echter hebben gedaan als we maar één bron hadden? Zouden we dan ook hebben gevraagd of de informatie betrouwbaar was? Tenzij er evidente onmogelijkheden in een bron staan, zoals wonderverhalen, zullen we geneigd zijn de informatie aan te nemen voor waar, zonder dat we de kwaliteit ervan toetsen. Als de bronnen elkaar tegenspreken, weten we tenminste dat er problemen zijn; als er slechts één bron is, weten we zelfs dát niet. Vandaar dat historici als vuistregel hebben dat één bron geen bron is. Testis unus, testis nullus, als u het deftig wil verwoorden, één getuige is geen getuige.
Helaas beschikken we vaak over slechts één bron, zodat niemand de feiten met veel zekerheid kan reconstrueren. Ik heb tot nu toe in deze reeks blogjes geschetst dat de Joden steeds verder verdeeld raakten, maar een zwak punt in mijn betoog is dat we voor de beginfase weinig bronnen hebben, zodat er vormen van verdeeldheid kunnen hebben bestaan die we niet meer herkennen, niet meer herkennen kunnen.
De problemen bij de uitleg dwingen onderzoekers voortdurend na te denken over de kwaliteit van hun argumentatie, en het is juist dát wat de oudheidkunde waardevol maakt. Er is geen wetenschap met een zwakkere empirische basis en een interessantere of relevantere vaktheorie.
[De oudheidkundige wetenschappen zijn in de eerste plaats wetenschappen. Een overzicht van stukjes over het wetenschappelijk aspect, vindt u daar.]
Sterke slotzin.
“Eén test, is geen test,” zei ooit een oogarts tegen mij na een tweede dure test. Hij had gelijk. Daarna heb ik mijn studenten nog lang verveeld met deze verstandige uitspraak als ze weer eens te snel door de bocht ging.
Eigenlijk moet je aannemen dat geen enkele bron volledig betrouwbaar is. Zeker in de oudheid, waar niemand als schrijfdoel had om mensen die 2000 jaar later zouden leven op de hoogte te brengen van de gang van zaken. Daarom lijkt het me dat je altijd moet proberen te achterhalen wat het schrijfdoel was, want dat kan inzicht geven in de systematishe vertekeningen. Ook de vraag hoe iemand weet wat hij voorgeeft te weten, en de vraag hoe de logistiek van het beschrevene in elkaar zat, kunnen bronnen doen blozen.