M01 | Perzisch en Ptolemaïsch Judea

Het graf van Apollofanes in Maresha; let op de oer-Griekse Kerberos rechts.

Eén tempel voor één uitverkoren volk dat een verbond had gesloten met één God: de kerngedachte van het jodendom is al oud. De tempel was gebouwd door koning Salomo, de spreekwoordelijk wijze zoon van de (steeds minder legendarische) koning David. De twee vorsten moeten hebben geregeerd in de tiende eeuw v.Chr. Hun rijk was uiteengevallen in een noordelijk deel, Israël, en een zuidelijk deel, dat Juda heette en later Judea zou worden genoemd. In het Midden-Oosten bestonden tientallen van dit soort staatjes, die vroeg of laat alle te maken kregen met de supermacht van die tijd, Assyrië. Israël bijvoorbeeld werd geannexeerd.

Juda bleef echter gespaard, volgens het boek Koningen omdat God aan Salomo had beloofd dat het huis van David in Jeruzalem zou blijven regeren. Dat idee speelde een rol bij de door de Judese koning Josia rond 622 v.Chr. doorgevoerde hervormingen die, zoals gezegd, kunnen worden samengevat als één God, tempel, uitverkoren volk en bovendien een eeuwig heersende dynastie.

Perzische heerschappij

Ondertussen speelde bij het voortbestaan van de Judese onafhankelijkheid ook een meer wereldlijke factor een rol: het Assyrische Rijk stortte in. Het uitstel duurde tot de Babyloniërs het Midden-Oosten hadden gereorganiseerd. In 587 v.Chr. kwam ook een einde aan de onafhankelijkheid van Juda. Koning Nebukadnezzar nam Jeruzalem in en deporteerde de elite naar Babylonië. Een kleine halve eeuw later, in 539, was het echter de beurt aan de Perzen om de heerschappij in het Midden-Oosten over te nemen. Zij lieten de afstammelingen van de ballingen terugkeren naar het land van hun ouders.

De Perzen geloofden dat hun schepper-god Ahuramazda had gewild dat één koning zou heersen over alle volken, en verbonden daaraan twee conclusies.

  1. De volken moesten in al hun verscheidenheid herkenbaar moesten blijven. Hun bestaan was immers door god gewild. De Joden konden daarom vasthouden aan hun voorvaderlijke gewoonten, zoals omschreven in de Wet van Mozes.
  2. Naast de Perzische koning konden geen andere koningen bestaan. Hoewel er nog afstammelingen van David in leven waren, was het uitgesloten dat ze ooit Judea zouden besturen als koning.

Dus kwam het dagelijks bestuur in Jeruzalem in handen van de hogepriester, die werd gecontroleerd door het Perzische garnizoen in een fort bij de tempel. Het heette Bira, een woord dat in het Perzisch “kasteel” en in het Aramees “sterkte” betekende. Het fort zou er nog eeuwen staan. De grenzen van het tempelstaatje lagen in het westen, noorden en oosten zo’n dertig, veertig kilometer van Jeruzalem; in het zuiden vormde de Negevwoestijn een open grens.

Ptolemaïsche heerschappij

Deze situatie bleef zoals ze was tot de Macedonische koning Alexander de Grote vanuit het westen optrok tegen het Perzische Rijk, het onderwierp en ruimte schiep voor de verspreiding van de Griekse cultuur. Na zijn dood in 323 v.Chr. brak een burgeroorlog uit tussen zijn hoogste officieren, die het wereldrijk verdeelden. In Europa heersten de afstammelingen van Antigonos; Seleukos resideerde als “koning van Azië” in Antiochië; Ptolemaios regeerde vanuit Alexandrië over Egypte, Cyprus, Fenicië en Judea. Omdat de koning van Azië eveneens aanspraak maakte op de twee laatste gebieden, trokken zijn afstammelingen, de Seleukiden, in de derde eeuw niet minder dan vijf keer tegen de Ptolemaiën ten strijde om te bepalen wie hier zou heersen.

Ondanks de steeds oplaaiende strijd bloeiden Judea en de omliggende gebieden. Een voorbeeld is het stadje Maresha, dat profiteerde van de export van olijfolie, natuursteen en guano. Prachtig beschilderde graven als dat van Apollofanes – een Griekse naam – illustreren de voor dit gebied nieuwe welvaart en de groeiende invloed van de Griekse cultuur. Zie het plaatje hierboven. Iets zuidelijker werden delen van de Negevwoestijn ontgonnen. Met dammetjes en terrassen reguleerden de boeren het schaarse water, waardoor het gebied verrassend welvarend werd.

Vanzelfsprekend viel de nieuwe welvaart fiscaal af te tappen. In het algemeen benoemden Ptolemaïsche vorsten in hun gebieden speciale beambten die de koninklijke domeinen exploiteerden en belastingen inden, waarbij ze gebruik maakten van de diensten van belastingpachters. Die schoten een bepaald bedrag voor en kregen in ruil het recht de belastingen te innen, waarbij hun winst bestond uit alles wat ze extra binnenhaalden. Er is geen aanleiding te denken dat dit systeem niet ook in Judea heeft gefunctioneerd, maar we hebben geen concreet bewijs. Wél staat vast dat de regering in Alexandrië voldoende belang in het gebied stelde om financiële inspecteurs te sturen. Van een ervan, Zenon, is een archief over.

Vergrieksing

De zojuist genoemde Apollofanes had geprofiteerd van de Ptolemaïsche heerschappij, en dat geldt ook voor de belastingpachters en de bewoners van Jeruzalem, die verdienden aan de soldaten in de nu door Ptolemaïsche troepen bezette burcht, waarvan de naam inmiddels was verbasterd tot Baris. Andere Joden maakten carrière in het leger en kregen als beloning land in Egypte.

Wie de kansen wilde benutten, moest wel Grieks spreken, zodat steeds meer Joden deze taal als tweede taal leerden. Een generatie later kon het de eerste taal zijn en deze mensen vormden het publiek van een nieuwe, in het Grieks geschreven Joodse literatuur. Zo bewerkte een zekere Ezechiël het Uittochtverhaal tot een tragedie, zo’n beetje het meest Griekse van alle literaire genres. Ook de Wet van Mozes en de andere teksten werden vertaald (de “Septuagint”). Een legende zegt dat de koning het initiatief tot de vertaling nam en inderdaad had de overheid belang bij het project: net als de Perzen erkenden de Ptolemaiën dat het bestuur van Judea moest zijn gebaseerd op de Wet van Mozes. Die moest dan wel zijn vertaald in het Grieks.

Dat er een internationaal georiënteerde, Griekssprekende elite in Judea ontstond, wil uiteraard niet zeggen dat iedereen sympathiseerde met de Ptolemaïsche koningen. Het gebied was immers de inzet van een reeks conflicten en er waren Joden die meenden dat ze beter af zouden zijn als de Seleukiden het voor het zeggen kregen.

Honiaden en Tobiaden

Tijdens de derde oorlog lijkt de hogepriester, Honi II, op het verkeerde paard te hebben gewed, wat ertoe leidde dat koning Ptolemaios III Euergetes aan het einde van het conflict, in 241 v.Chr., zijn macht kwam etaleren door overwinningsoffers te brengen in Jeruzalem. Hij perkte de hogepriesterlijke taken verder in tot de religieuze; de nieuwe vertegenwoordiger van het Joodse volk was een zekere Jozef, zoon van Tobia, die er met slim onderhandelen tevens in slaagde de belastingpacht te bemachtigen voor alle andere Ptolemaïsche bezittingen in Azië. Hij moest daarvoor wel beloven het dubbele af te dragen van wat gebruikelijk was. Het spreekt vanzelf dat deze belastingverhoging op weerstand stuitte, zodat we niet verbaasd zijn als we lezen dat hij tevens het commando kreeg over tweeduizend soldaten.

Jozefs carrière markeert een keerpunt in de geschiedenis van Judea. Tot dit moment was, voor zover wij kunnen nagaan, de macht in Judea in handen geweest van één familie, de Honiaden. Onder hen was het hogepriesterschap erfelijk geweest. Nu kwam daar Jozefs familie, de Tobiaden, als tweede voorname familie bij. Hun opgang toonde de weg aan weer andere families. De elite begon verdeeld te raken, er volgde een gezagscrisis en de macht zou komen in handen van de Hasmoneeën, die er echter niet in zouden slagen de eenheid te herstellen.

[Ik ben momenteel in Beiroet. Om toch iets te vertellen, is hier de eerste aflevering van een zestiendelige reeks rond Chanoeka, dat dit jaar valt op 18-26 december. Over Kerstmis zal ik weinig schrijven dit jaar, maar hier is een pagina vol misverstanden. Deze Chanoekareeks wordt vervolgd.]

Deel dit:

4 gedachtes over “M01 | Perzisch en Ptolemaïsch Judea

  1. Bert van der Spek

    Weer een mooi stukje, Jona. Even wat reclame voor Phoenix: Karel van der Toorn heeft een zeer leesbaar stuk geschreven in het tijdschrift Phoenix: “Herodotus, Elephantine en de lange arm van Artaxerxes”, Phoenix, 63(2) (2017) 61 – 75. Zie http://www.exorientelux.nl.
    Verder nog een noot bij je taalbebruik (zoals wel vaker). Waarom zeg je Honi en Honiaden, terwijl iedereen spreekt van Onias en de Oniaden? Zo creëer je onnodig verwarring.

    1. Nee Bert, niemand van de lezers van deze blog kent de Oniaden of Honiaden, dus allebei zijn mogelijk. Aangezien de hellenisering pas bij later begon (hoewel niet veel later), zullen Honi I, Honi II en Honi III zich wel Honi hebben genoemd en geen Onias. In elk geval zijn ze door latere generaties beschouwd als niet gehelleniseerd. Door ze toch een Griekse naam te geven, leg je ze in een Grieks procrustesbed. Dan ben je aan het invisibiliseren. Tegenwoordig heet dat niet inclusief, geloof ik.

      1. Bert van der Spek

        Beste Jona, ik blijf Honiaden elitair purisme vinden, dat je verwijdert van je lezerspubliek. Als je Honiaden googelt kom je het nergens anders tegen dan bij jou; Honiads in het Engels levert ook niets op. Als je dan echt zo puristisch wilt zijn moet je de Griekse uitgang -iaden ook vervangen. Bovendien heette de man niet Honi maar חוֹנִיּוֹ Ḥōnīyyō). Begint met een chet en dat is geen H. Kortom je komt in een moeras en iemand die verder wil zoeken komt er niet uit. Allemaal nergens voor nodig. Je bent niet inclusief, maar sluit lezers buiten. Je kunt beter zeggen dat Onias eigenlijk Ḥōnīyyō (of Honiyya of Honiyahu) heette. Zo lijkt het verstandig Cyrus Cyrus te blijven noemen, al is het nuttig erbij de vermelden dat Cyrus de Latijnse weergave is van Grieks Kyros (evt Kuros), dat de man een Elamitische (!) naam droeg (Kurasj of Koerasj), waar de Perzen Kurusj of Koeroesj van maakten en de Hebreeuwse Bijbel Koresj (Kores in vertalingen).

  2. Ben Spaans

    David kan misschien steeds minder legendarisch worden, we weten eigenlijk nog niets en zijn ‘rijk’ (tot bijna in huidig Turkije aan toe hè!) wordt wel steeds legendarischer.

Reacties zijn gesloten.