MoM | Bronkritiek

Kleio, de beschermgodin van de historische wetenschappen (Altes Museum, Berlijn).

Oudheidkundigen, en dan vooral de wat meer op teksten gerichten onder hen, maken onderscheid tussen bronkritiek en tekstkritiek. Over het laatste heb ik al vaker geschreven: het is de bepaling van wat eeuwen geleden iemand op papyrus of perkament heeft gezet. De kritiek betreft de overlevering in de meestal middeleeuwse handschriften, meervoud, waarvan we de tekst niet zomaar kunnen aanvaarden maar eerst moeten toetsen. Daarbij passen filologen de Lachmannmethode toe. In de praktijk betreft het vooral Griekse en Romeinse teksten. Egyptische en spijkerschriftteksten zijn namelijk meestal op slechts een kleitablet of één papyrus zijn overgeleverd, zodat er weinig valt te vergelijken.

Bronkritiek

Bronkritiek is de vooral voor oudhistorici belangrijke volgende stap: is de informatie in een bron te herleiden tot een eerdere auteur? Dit is belangrijk, want die eerdere auteur stond dichter bij de beschreven gebeurtenissen en heeft vermoedelijk scherper zicht. Als de evangeliën van Marcus en Lukas elkaar tegenspreken, gaat de voorkeur uit naar Marcus, omdat hij de bron is van Lukas; Lukas geldt dan als “elimineerbaar”.

Dit is ingewikkelder dan het lijkt. De Romeinse historicus Livius benut een Griekse voorganger, Polybios, voor zijn beschrijving van Hannibals tocht over de Alpen; beide teksten staan hier in Engelse vertaling naast elkaar. Je zou denken dat Polybios de betrouwbaardere bron is, maar Livius heeft minimaal één andere bron gebruikt en waar Polybios’ verhaal lastig op de landkaart valt te plotten, lukt dat met Livius juist wel. Het is onbekend wat dit betekent. Misschien documenteert Polybios de onbetrouwbaarheid van een ooggetuige in onbekend gebied en heeft Livius’ andere bron zijn verslag ten onrechte gemodelleerd op een vertrouwde route, misschien ging Livius uit ontevredenheid met de rommelige Polybios op zoek naar iets beters en corrigeerde hij een fout. We weten het niet. In elk geval kun je recentere toevoegingen niet zonder meer elimineren.

Bronvermeldingen

Een volgend probleem bij de bronkritiek is dat het niet makkelijk is oudere bronnen te identificeren. Maar weinig auteurs geven aan wat ze citeren. Een voorbeeld is de Byzantijnse historicus Zosimos, die vertelt Olympiodoros te hebben gebruikt (5.27.1). Andere geschiedschrijvers hadden diverse teksten op hun schrijftafel liggen, namen de informatie daaruit zonder meer over als daarover consensus bestond en noteerden alleen afwijkingen. Dit was de methode van Titus Livius en Arrianus. Weer anderen geven juist weinig aan, zoals Cassius Dio. Om deze reden is bronkritiek bij Cassius Dio moeilijk en bij Zosimos makkelijk.

Soms helpt het om een beeld te hebben van hoe een eerdere auteur schreef. In de identificeerbare citaten blijkt Nearchos, de admiraal van Alexander de Grote, veel aandacht te hebben voor de geluiden die de soldaten konden horen. Als Arrianus later zonder bronvermelding een akoestisch effect beschrijft tijdens een expeditie waar Nearchos bij aanwezig was, is denkbaar dat we Arrianus’ bron toch kunnen identificeren. Denkbaar: ik zou er geen weddenschappen op afsluiten.

Onlogische informatie

Een andere aanwijzing is onlogische informatie. Rond 551 na Chr. schreef Jordanes een Geschiedenis van de Goten waarin hij op gezag van Cassiodorus (wiens verloren geschiedwerk was gepubliceerd in 533) vertelt dat deze Germaanse stam ooit vanuit Scandinavië naar Pommeren was getrokken, daarvandaan richting Oekraïne was gegaan om uiteindelijk via Roemenië het Romeinse Rijk binnen te komen. Er is allerlei literaire kritiek mogelijk: is dit geen verhaal om te tonen dat de Goten steeds beschaafder waren geworden door van de randen van de aarde naar het centrum te komen, dient die opgaande lijn niet om te legitimeren dat de Ostrogoten de macht hadden gekregen in Italië?

De tendens van het geschiedwerk van Jordanes en Cassiodorus is dus duidelijk maar om hun punt te maken, was het onnodig een herkomst te verzinnen in het hoge noorden. Een oorsprong in Oekraïne, het thuisland van de spreekwoordelijk barbaarse Skythen, volstond. De literaire overbodigheid van de noordelijke herkomst suggereert dat deze informatie behoorde tot datgene wat de Goten meenden te weten over hun verleden. Of het wáár is, is een andere vraag; we weten alleen dat het idee van een Scandinavische herkomst in omloop was voordat Cassiodorus de pen ter hand nam.

Dat blijkt trouwens ook uit de woordkeuze. Jordanes vermeldt ergens (op gezag van een andere bron, Orosius) haliurunnae, de heksen die volgens de Goten de voormoeders van de Hunnen waren geweest. Hoewel de etymologie omstreden is, is wel duidelijk dat dit een Germaans woord is. Jordanes/Orosius citeren dus een oudere, Gotische traditie. En nogmaals: dit wil niet zeggen dat de informatie betrouwbaar is, alleen dat de auteurs dit niet hebben verzonnen.

[Geschiedenis is geen amusement, leuk voor een vrijblijvend stukje in een tijdschrift of een item op TV. Het is een wetenschap. In de reeks “Methode op Maandag” (MoM) leg ik uit wat de oudheidkundige wetenschappen, en de historische wetenschappen in het algemeen, maakt tot wetenschappen. Een overzicht van deze en vergelijkbare stukjes is hier.]

Deel dit:

11 gedachtes over “MoM | Bronkritiek

  1. FrankB

    “dit wil niet zeggen dat de informatie betrouwbaar is, alleen dat de auteurs dit niet hebben verzonnen.”
    Hier geldt dan dat andere principe – test de hypothese (de info is betrouwbaar) met een andere, onafhankelijke methode.

    1. Martin

      “Hier geldt dan dat andere principe – test de hypothese (de info is betrouwbaar) met een andere, onafhankelijke methode”

      Dat is gemakkelijker gezegd dan gedaan; je kunt hier geen experimenten doen, en er is ook niet echt een model van hoe de geschiedenis moet zijn verlopen.

      Zie bv “Als de evangeliën van Marcus en Lukas elkaar tegenspreken, gaat de voorkeur uit naar Marcus, omdat hij de bron is van Lukas”. Maar wie zegt dat Marcus het niet uit zijn duim heeft gezogen?

      1. FrankB

        Hangt er nogal van af. Bij de vraag naar de oorsprong van de Gothen kun je aan archeologische opgravingen denken. Iets dergelijks is mbt de evolutietheorie niet ongebruikelijk; denk aan de zoektocht naar de Tiktaalik.

        “Maar wie zegt dat Marcus het niet uit zijn duim heeft gezogen?”
        Wie dat wil volhouden zal een plausibele motivatie moeten leveren, liefst met empirische bevestiging middels bv. soortgelijke voorbeelden. Bovendien zal men moeten uitleggen waarom Marcus nou net dat deel uit de duim heeft gezogen en niet andere delen.
        Anders verzeil je in maanlandingscomplottheorieën – wie zegt dat alle bronnen die u daarvoor kunt leveren de boel niet uit hun duim hebben gezogen? Als we heel consequent nog een stapje verder gaan kunnen we de vraag “wie zegt dat X het niet uit hun duim hebben gezogen” zelfs op herhaalbare experimenten als mbt de Wet van Ohm toepassen. Dan eindigen we als 5G- en antivaccinatie-gekkies.
        Maw: de bewijslast voor “Marcus heeft het uit zijn duim gezogen” ligt bij degene die dat wil volhouden, niet bij degene die zijn verslag accepteert. Het tegenargument van pseudoskeptici is dan vaak “maar dan moeten we wonderen ook accepteren”. Wie dat poneert mist het intellectueel vermogen om te bedenken welk probleem wetenschap daarmee heeft.
        Vergelijk:

        “Maar wie zegt dat Newton zijn Gravitatiewet niet heeft gekopieerd van een onbekend gebleven genie?”

        1. Martin

          Newton’s gravitatiewet verklaarde de elliptische planetaire orbits van Kepler, dat kon iedereen verifieren. Het gaat mij niet om Marcus, maar om zijn evangelie.

      2. Rob Krabbendam

        We hebben hier te maken met waarschijnlijkheid. Marcus schrijft over personen, streken, gebeurtenissen, contexten, enzovoort die we ook kennen uit andere antieke bronnen en archeologische vondsten. Die andere antieke bronnen ‘zeggen’ niet dat Marcus 100% de waarheid vertelde – aangezien Marcus geen geschiedschrijver-naar-onze-inzichten maar een evangelist was – maar maken wel aannemelijker dat Marcus geen romanschrijver avant la lettre was.

          1. Rob Krabbendam

            Ligt eraan hoe we zijn tekst benaderen: historisch, archeologisch, theologisch. Zetten we die laatste bril op én willen we dan een zekere mate van wetenschappelijk bewijs voor welke geloofsclaim die welke evangelist of dominee of pastoor dan ook deed of doet… tsja, moet de geschiedwetenschap zich daarmee bezig houden? Ik zou zeggen dat historici kijken naar hoe Marcus’ evangelie zich verhoudt tot andere teksten uit de Oudheid, maar zich niet moeten willen branden aan Marcus’ evangeliserende kant.

  2. Weer interessante blog. De methode Lachmann wordt ook soms de methode Bédier-Lachmann genoemd.

    Een zeer groot overzicht van waar een ‘éditeur’ van een tekstkritische uitgave mee geconfronteerd wordt, staat integraal op dbnl en is van de hand van Marita Matthijsen:
    https://www.dbnl.org/tekst/math004naar01_01/math004naar01_01_0005.php
    Ik weet niet of ik de moed heb om

    Overigens is het zo dat voor ‘gewone’ lezers van tweetalige uitgaven zoals de Collection Guillaume Budé of de Loeb edities de tekstkritische noten minder dienstig zijn dan voor de geleerden die zich hier professioneel mee bezig houden.

      1. Beste Frank,
        Wil je s.v.p. niet zo schamper doen. Ik ken dat stuk op Livius en ook de blogs van Jona over dit onderwerp. Maar ook bij modernere literatuur wordt aan tekstkritiek gedaan en zo kwam ik toevallig op Marita Matthijsen. Met moed bedoelde ik in dit geval dat ik zoveel te lezen en te doen heb en zeker nu ik de laatste weken voortdurend naar het ziekenhuis moet, dat zelfs als ik het zou willen, ik nu andere prioriteiten heb. 😉

Reacties zijn gesloten.