Eroten met guirlandes uit Taxila: een puur Romeinse vorm in het huidige Pakistan (Humboldtforum, Berlijn)
De term “wereldgeschiedenis” is vaag. Toen ik haar tijdens mijn studie voor het eerst uitgelegd kreeg, bedoelde mijn docent er duidelijk “synthese” mee. Tegenwoordig lijken we vooral te bedoelen dat we lokale geschiedenis inbedden in een wijdere context. Dat is bepaald geen nieuw perspectief.
Wereldgeschiedenis: eerste fase
In de achttiende eeuw bereikte een enorme hoeveelheid etnografische informatie Europa. Dat dwong de Verlichtingsfilosofen na te denken over een verklaring voor de overeenkomsten en verschillen tussen de diverse culturen. Zo ontstond het idee dat de mensheid van primitief via barbaars naar beschaving was gegroeid. Etnografische data en informatie uit antieke bronnen gingen bij denkers als Turgot en De Condorcet hand in hand.
Een voorbeeld van diffusie: keizer Galerius met een Germaanse mantelspeld (Archeologisch museum, Thessaloniki)
Grosso modo zijn alle mensen hetzelfde. Dezelfde zintuigen, dezelfde hersenen, ruim een half dozijn identieke basisemoties. We kunnen de evident bestaande culturele verschillen dus nauwelijks verklaren vanuit onze biologie. Maar hoe dan wel?
De verklaring van verschil
Het oudste antwoord: degeneratie. De mensheid had zich over de aarde verspreid vanuit de Hof van Eden en de mensen waren gaandeweg minder oud, minder slim en minder vaardig geworden. Daarom gebruikten de mensen die het verst van Eden woonden, in Tasmanië of op Vuurland bijvoorbeeld, stenen instrumenten. Ze waren de metaalbewerking verleerd.
Het op een na oudste antwoord: evolutie. De mensheid was begonnen als aaseter en had zich via de stadia van wildheid en barbarij opgewerkt tot beschaving. Als mensen verschillend leefden, kwam het doordat ze zich bevonden op verschillende evolutionaire niveaus. Ik blogde al eens over auteurs als De Condorcet, die hardop dachten over de verdere verbetering van de samenleving. Vanzelfsprekend was dit vroege evolutionisme een eurocentrische benadering, maar in de achttiende eeuw, toen Europeanen driekwart van de planeet beheersten, was het wel een béétje begrijpelijk dat men zichzelf beschouwde als eerste op de weg richting heilstaat. Uiteraard bleven er ook biologische (lees: racistische) verklaringen, maar grosso modo bleef het evolutionisme gedurende de negentiende eeuw het dominante denkmodel.
Fenicische munt met de afbeelding van een schip en een zeewezen
Ik heb al een paar keer beschreven dat de negentiende-eeuwse oudheidkundigen erin slaagden empirisch bewijs te vinden voor het Verlichtingsidee dat de menselijke geschiedenis bestond uit vooruitgang. Van de Steentijd waren we geëvolueerd naar de Bronstijd en de IJzertijd, wereldrijken waren gekomen en zo voort en zo verder tot aan de Industriële Revoluties in Groot-Britannië en vervolgens, toen de negentiende eeuw ten einde liep, in de Verenigde Staten en in Duitsland.
Je kunt de vraag stellen wat de motor achter de vooruitgang was: spanning tussen individuen (zoals de liberalen meenden) of frictie tussen de diverse klassen (zoals de socialisten dachten) of samenwerking tussen alle lagen van de bevolking, zoals christendemocraten en de anarchist Kropotkin meenden. Wat het antwoord op die vraag ook zij, de groeiende materiële welvaart opende de mogelijkheid tot het maken van ethische keuzes die voordien niet had bestaan, zodat men ook sprak van een toenemend zedelijk peil. Dit alles stond niet ter discussie. Wat wel ter discussie stond was hoe, als de menselijke geschiedenis werd gedomineerd door vooruitgang, de mensheid zulke grote culturele verschillen vertoonde. Verliep de evolutie dan niet gelijkmatig? Waarom dan?
Je moet ingelogd zijn om een reactie te plaatsen.