
De term “wereldgeschiedenis” is vaag. Toen ik haar tijdens mijn studie voor het eerst uitgelegd kreeg, bedoelde mijn docent er duidelijk “synthese” mee. Tegenwoordig lijken we vooral te bedoelen dat we lokale geschiedenis inbedden in een wijdere context. Dat is bepaald geen nieuw perspectief.
Wereldgeschiedenis: eerste fase
In de achttiende eeuw bereikte een enorme hoeveelheid etnografische informatie Europa. Dat dwong de Verlichtingsfilosofen na te denken over een verklaring voor de overeenkomsten en verschillen tussen de diverse culturen. Zo ontstond het idee dat de mensheid van primitief via barbaars naar beschaving was gegroeid. Etnografische data en informatie uit antieke bronnen gingen bij denkers als Turgot en De Condorcet hand in hand.
Eind negentiende eeuw, toen archeologen als Oscar Montelius (1843-1921) het empirisch bewijs voor de vooruitgangsgedachte hadden geleverd, gold deze Stufentheorie of evolutionisme of – zoals het nu heet – deze imperial synthesis als algemeen aanvaard. De Joodse, de Grieks en de Romeinse geschiedenissen lagen in deze wereldgeschiedenis ingebed. Voor sommige denkers, zoals Jacob Burckhardt (1818-1897), was het klassieke erfgoed bovendien de verklaring dat de Renaissance in Europa had plaatsgevonden. Liberale en marxistische denkers zochten de verklaring in handel en weer anderen meenden dat het blanke ras superieur was. Er was dus debat over de vraag wat de motor was achter de evolutie. Er was echter geen of nauwelijks debat over de constatering dat Europa als eerste het stadium der beschaving had bereikt en dus de opdracht had de anderen omhoog te trekken.
Dekolonisatie
Deze visie bleef bestaan tot na de Dekolonisatie. Je zou de naoorlogse jaren kunnen zien als begin van een tweede fase van het wereldgeschiedenisgenre. Eén aspect was de publicatie van bronnen, zoals het Arabische materiaal uit de Middeleeuwen. Dat toonde dat de voornaamste erfenis van de Arabische wereld aan Europa niet lag in het doorgeven van antiek erfgoed (wat natuurlijk ook gebeurde). Veel belangrijker was dat in de islamitische wereld alternatieven werden bedacht voor het klassieke denken en dat die alternatieven in Europa de Renaissance van de Twaalfde Eeuw losmaakten. Denk aan de experimentele wetenschappen en aan de madrasa’s als model voor de westerse universiteit.
Een ander aspect van deze tweede fase van de wereldgeschiedenis is de conceptualisering van de wereld. Een bekend voorbeeld is de Latijns-Amerikaanse dependencia-theorie. Geopperd in de jaren zestig, kwam deze erop neer dat een kern van welvarende, hoogontwikkelde landen meer perifeer gelegen gebieden in onderontwikkeling hield. Het was dus niet zo dat een in Griekenland geboren Europese beschaving iedereen mee naar boven trok. Een bekende toepassing van deze theorie is die van de Amerikaanse historicus Immanuel Wallerstein (1930-2019), die documenteerde hoe de afhankelijkheidsrelaties waren gegroeid vanaf de Late Middeleeuwen.
De tweede fase in oudheidkunde
Ook oudheidkundigen zijn centrum-periferie-theorieën gaan toepassen. Zo opperde de Britse archeoloog Barry Cunliffe in de jaren tachtig dat de Hallstatt- en de La Tène-culturen bemiddelaars waren geweest tussen de centrale Mediterrane culturen en de grondstoffenrijke periferie. De verbondenheid van de verschillende delen van de oude wereld is sindsdien nog meer benadrukt door auteurs als Andre Gunder Frank en (nog radicaler) Christopher Beckwith. Zij stelden dat Centraal-Eurazië, dat traditioneel gold als de periferie van verstedelijkte regio’s als het Romeinse Rijk, Griekenland, Mesopotamië, India en China, het nomadische centrum was van een wereldsysteem met een verstedelijkte periferie.
Het idee dat Griekenland, Rome en de daarop teruggrijpende westerse traditie een speciale plek hadden in de wereldgeschiedenis, werd dus na de Dekolonisatie verlaten. Europa’s unieke plaats werd vervangen door een multipolair wereldbeeld. De Oudheid en Europa lagen voortaan anders in de wereldgeschiedenis ingebed.
Na de Val van de Muur en de globalisering is dit perspectief uitgegroeid tot het dominante. Voor de oudheidkunde relevant is het in de twintigste eeuw gegroeide inzicht dat processen en ideeën die in de Mediterrane wereld zijn gedocumenteerd, hun oorzaak vinden in Centraal-Eurazië (bijv. de diverse migrationele bewegingen) en Voor-Azië (bijv. de Perzische apocalyptiek en het idee van het vervolgen van religieuze minderheden).
Derde fase: DNA
Deze perspectiefwisseling kwam om te beginnen doordat oudheidkundigen steeds meer data ontsloten: eerst Arabisch materiaal, na de Val van de Muur ook teksten en archeologisch materiaal uit Centraal-Eurazië. En verder dus een veranderd hermeneutisch vertrekpunt: eerst reageerden historici op de Dekolonisatie, later op de globalisering. Nieuw heden, nieuwe vragen aan het verleden, nieuwe perspectieven. De dagdagelijkse gang van zaken in de geesteswetenschappen.
Maar nu is er dus de DNA-revolutie. Zoals bekend draait het om een andere verklaring voor de al bekende constatering dat oorzaken geografisch weleens vér van de gevolgen kunnen hebben gelegen. Die interactie wordt niet langer alleen verklaard door handelscontacten, maar ook of vooral door het nieuw ontdekte feit dat mensen verhuisden en hun ideeën meenamen.
Uiteraard is over de uitwisseling van ideeën al eerder nagedacht, maar oudheidkundigen kunnen nu minder terughoudend zijn. Het inzicht groeit dat denkbeelden zich eigenlijk altijd hebben verplaatst. Een mooi voorbeeld voor deze derde fase van de wereldgeschiedenis is het in april ontdekte beeld van Boeddha in de Romeinse havenstad Berenike in Egypte. Het bijzondere is dat het ter plekke is vervaardigd. Dit is dus geen Indiase koopwaar, maar documenteert de export van religieuze en filosofische concepten.
Het inzicht dat ideeën op grotere schaal verhuisden dan aangenomen, verandert alles. De hermeneutische buitengrens is weggevallen. Dat is een onaangename gedachte, want nu lijkt het alsof anything goes. Tegelijk kunnen ideeënhistorici de inzichten uit de bioarcheologie niet negeren. We zullen nieuwe criteria moeten bedenken voor culturele uitleg.
Interessant blog!
Vriendelijke groet,
… de vraag wat de motor was achter de (culturele) evolutie.
De nadruk ligt nu heel sterk op uitwisseling tussen culturen. Maar de onafhankelijke ontwikkelingen in Amerika lijken dat beeld weer te nuanceren.
Vraagje: Voor-Azië … het idee van het vervolgen van religieuze minderheden?
Ja, daar zou opkikkertje graag wat meer over horen!
Opkikkertje = ook ik
Zucht
Ik zal er eens over bloggen, maar je kunt alvast kijken naar de wijze waarop de Sassanieden de manicheeërs hebben aangepakt.
Dit was een prettig verhelderend artikel dat de waan van de dag, dat wereldgeschiedenis iets vernieuwends zou zijn, mooi nuanceert.
Het is zoiets als de claim dat iets interdisciplinair is. Klinkt hip, maar is feitelijk alleen maar een manier om te zeggen dat je het gewoon goed wil doen.
Het camelnose-effect is dat, als een kameel om de hoek komt aanlopen, je eerst de neus van het dier ziet, en nog geen idee hebt van het enorme beest dat daarachter zit. Zo ook dit stukje: er wordt een fascinerend tipje van de sluier opgelicht, en niet meer, maar dan is het dan ook een blog voor. Ik hoop dat ik binnenkort in “Oudheidkunde is een wetenschap” de volgende delen van de kameel kan zien.
Het zou zomaar een dromedaris kunnen zijn.
Ik geloof het allemaal direct…. maar ‘dagdagelijkse’ moet toch wel het lelijkste woord in de Nederlandse taal zijn, Jona…
Het is Vlaams, geloof ik.
Wereldgeschiedenis is ook altijd lokale geschiedenis, want een wereldgeschiedenis zal altijd wel synchronische en diachronische vergelijkingen maken. Daarbij is kennis van lokale geschiedenis nodig. Maar er is nog een praktisch probleem bij het schrijven van een wereldgeschiedenis: tenzij men alleen gebruik maakt van secondaire (Engelstalige) studies, is ook nog kennis van andere talen nodig. Grieks en Latijn zijn daarbij maar van marginaal belang. Daarentegen zijn kennis van Arabisch, Indiase talen, Chinees, oud-Persisch nuttig. Ik vermoed dat er niet zoveel mensen op de wereld zijn die een combinatie zulke talen beheersen.
Is die link tussen universiteiten en madrassa’s wel zo duidelijk?
Adriaan Gaastra eerder hier:
‘Wat betreft het veronderstelde verband tussen de universiteit en de madrasa, Makdisi’s these is zeker geen gemeengoed en naar mijn idee ook niet overtuigend m.b.t. middeleeuwse universiteit in het Westen. Hij had weinig kijk op de vroege scholastiek en overschatte de organisatorische homogeniteit van de middeleeuwse universiteit.’
AUGUSTUS 11, 2020 OM 9:49 PM
En de invloed van Arabische kennis leidde tot een breuk met het klassieke denken? Er kwam juist een enorme revival van Aristoteles.
En die kwam er misschien niet alleen via Arabische bronnen.