
Negen mensen. Eigenlijk is dat de ideale groepsgrootte als je wil spreken over literatuur (of een willekeurig ander onderwerp). Niet zó veel dat haantjes de voorsten het gesprek overheersen, niet zo weinig dat de meningen voorspelbaar worden. We hadden het over de verschillende soorten Grieks uit de tijd na Alexander de Grote, zoals de omgangstaal, waarin bijvoorbeeld het Nieuwe Testament is geschreven, en de kunsttaal van sommige redenaars, die teruggrepen op het Grieks van de vijfde en vierde eeuw.
Die laatste vergde een fenomenale taalbeheersing. Het is alsof iemand vandaag de dag een gedicht zou moeten schrijven met de woordenschat, de grammatica en de ideeën van Vondel, Huygens of Hooft. Maar dat wil niet zeggen dat het eerste niet minstens even veel taalvaardigheid veronderstelt. Neem dit beroemde gedicht:
Graf te Blauwhuis
Voor buurvrouw H. te G.
Hij rende weg, maar ontkwam niet,
en werd getroffen, en stierf, achttien jaar oud.
Een strijdbaar opschrift roept van alles,
maar uit een bruin geëmailleerd portret
kijkt een bedrukt en stil gezicht.
Een kind nog. Dag lieve jongen.Gij die koning zijt, dit en dat, wat niet al,
ja ja, kom er eens om,Gij weet waarom het is, ik niet.
Dat Koninkrijk van U, weet U wel, wordt dat nog wat?
Er staat niet een moeilijk woord in, en toch maakt Reve een stilistische slalom. Eerst zes sentimentele regels over een kind dat omkomt in de oorlog. Een platvloerser cliché is ondenkbaar. Dan in regel 7 een korte gebedsformule, waarvan je meteen begrijpt dat die serieus is bedoeld, vervolgens anderhalve zin waarvan je op je klompen aanvoelt dat die juist niet serieus is, en tot slot de uppercut in regel 10: het oogt grappig maar het is natuurlijk een mokerslag.
Ik ken teksten die mikken op het hoge stijlregister, zoals Erwin Mortier in Godenslaap. Opvallend daaraan is dat de auteurs, doordat ze een chique soort Nederlands willen schrijven, steeds hetzelfde soort taal gebruiken. Het verveelt me vrij snel, zeker als de auteur, zoals Mortier, ook maar weer eens een kind laat sterven om te illustreren dat oorlog toch echt heel erg afschuwelijk vreselijk is.
Kan het zijn dat juist het naturalisme van de omgangstaal, die bekend is aan elke lezer, schrijvers meer mogelijkheden biedt dan het keurslijf van het chique taalgebied? Eigenlijk vind ik dat helemaal zo onlogisch niet. Ik kan makkelijker een verheven stuk Nederlands (de Troonrede) aan een bevriende immigrante uitleggen dan de pointe van een kronkel van Carmiggelt.
Misschien zijn er vertalers die een oordeel kunnen geven. Is het evangelie van Marcus, dat omgangstaal-Grieks is maar veronderstelt dat de lezer weet dat de als totale menselijke nederlaag beschreven gebeurtenissen aan het einde in feite een triomf zijn, moeilijker te vertalen dan het voorname Grieks van Thucydides of Plotinus? Hoe ga je om met het in spreektaal gestelde wetenschappelijke proza van Herodotos? Is, kort door de bocht, makkelijk Grieks in feite moeilijk en moeilijk Grieks in feite makkelijk?
Of is de vraag, zoals die uit mijn literatuurgroepje naar voren kwam, verkeerd gesteld? Het zal het laatste wel zijn, maar reacties zijn welkom.
Je moet ingelogd zijn om een reactie te plaatsen.