
Van alle wezens uit het Griekse bestiarium is Medousa een van de bekendste. Ze was een zogenaamde gorgoon, een vrouw met slagtanden, slangenhaar en een blik die letterlijk kon doden. Het staat vast dat het monster is geïnspireerd door de iconografie van Humbaba, een even monsterlijk wezen dat wordt genoemd in het Epos van Gilgameš, het nationale gedicht van de Babyloniërs.
Over die Humbaba valt meer te vertellen. Hij bewaakte in het Libanongebergte de ceders der goden, maar had de pech dat Gilgameš en zijn vriend Enkidu hout nodig hadden. Een epische strijd volgde, waarin Gilgameš vrij onverwacht de steun kreeg van de zonnegod Šamaš, die door het sturen van allerlei stormwinden Humbaba zó verlamde dat deze een makkelijk doelwit vormde voor de wapens van Gilgameš.
Tot zover is er niks aan de hand: een drakendoderssprookje waarvan er dertien in een dozijn gaan. Maar vandaag viel me iets op.
Onder de hielen van hun voeten spleet de aarde;
Door hun wilde dans brak de Sirara af van de Libanon.
Donker werden de witte wolken;
Dood regende neer op hen als nevel.
De derde en vierde regel citeer ik alleen omdat ze, in de vertaling van Herman Vanstiphout, zo mooi zijn. Het gaat me echter om de tweede regel: door al dat geworstel brak een stuk van het Libanongebergte af, Sirara genaamd. En die kennen we: het is het gebergte tegenover de Libanon, het massief van de Antilibanon en Hermon.
Met andere woorden, Humbaba werd gedood in de Bekaavallei. Nu wil het geval dat de Griekse geograaf Strabon in zijn Geografie (16.2.7) vertelt dat hij een oude, Aramese mythe kent over een draak, die eens door een bliksemflits was geraakt en daarom onder de grond was gaan schuilen. Bij de bron van de Orontes had hij een tunnel gegraven, waardoor de rivier zich later een weg had gebaand om uiteindelijk veel verderop weer aan de oppervlakte te komen.
De bron van de Orontes is niet ver van Baalbek, een woord dat hier zelfs naar verwijst: Ba’al Nebeq betekent “heer der bronnen”. Mij bekroop ineens het vermoeden dat Strabo’s drakenverhaal wel eens hetzelfde kon zijn als het drakendoderssprookje uit het Epos van Gilgameš: is de zonnegod die zo onverwacht ingrijpt ten gunste van Gilgameš en Enkidu, dezelfde als de god van Baalbek? De locatie is ruwweg juist, en het zou verklaren waarom de zonnegod de strijd aanbindt door stormwinden los te laten. Die wapenkeuze zou je niet meteen verwachten van een zonnegod, maar uitgerekend de god van Baalbek bezit de unieke combinatie van kenmerken: stormgod, bliksemgod, zonnegod.
Voor de goede orde: er is geen draad bewijs dat deze connectie werkelijk bestaat. Drakendodersverhalen zijn bepaald niet zeldzaam en het is aannemelijk dat ik zaken combineer die niet bij elkaar horen. Maar wat is de gedachte aantrekkelijk!
Verschrijving in eerste regel: bestarium ipv. bestiarium.
Dat Medusa iconografisch is afgeleid van Humbaba is dankzij de bijgeleverde afbeelding onmiddellijk inzichtelijk. Interessant!
Eigenlijk heb je hier een verslagendrakenlegende ter verklaring van het bestaan van een opmerkelijk dal of vallei, en een vergelijkbare legende ter verklaring van het onstaan van een rivier. Kunnen gemakkelijk los van elkaar staan, denk ik.
Het is net een fractie specifieker: de ietwat merkwaardige attributen van de helpende god.
Ik sluit niet uit dat men in Babylonië ooit heeft gehoord dat in de Bekaa een wonderlijke zonne- en stormgod bestond, en dat de auteur van het epos deze, als onze helden daarheen gaan om Humbaba te doden, maar een rol in zijn verhaal heeft gegeven, hoewel Shamash nogal “out of the blue” verschijnt.