Oorlogskind (20) De Bevrijding

ben_1943

[Ik doe het zelf even wat rustiger aan en geef het woord aan mijn vader Ben Lendering, die vertelt wat hij als kind in de Tweede Wereldoorlog heeft meegemaakt. Het eerste deel is hier en een overzicht is daar.]

Om in de kelder te komen moest je van buitenaf een stenen trap naar beneden van ongeveer twaalf treden. Boven aan de trap was een ijzeren luik. Wanneer er niet geschoten werd bleef dat ’s nachts open staan, want er moest natuurlijk veel frisse lucht naar binnen kunnen. Maar als het erg gevaarlijk werd ging het dicht. Dan was het ook behoorlijk donker, want ramen waren er niet in de kelder. Op een dag werd er in de buurt zo hard gevochten dat we uren lang onder het kanonnenvuur lagen. Doodsangst stonden de mensen uit. Toen het gevecht eindelijk voorbij was zaten er een paar flinke gaten in het ijzeren luik. Daar waren granaatscherven doorheengeslagen. Die scherven lagen onder aan de trap. Je snapt hoe gevaarlijk dat was geweest voor degenen die vlak bij de ingang lagen of zaten.

Toen oom Jan na dat gevecht naar zijn koeien ging kijken, ontdekte hij dat de koe die helemaal vooraan in de stal stond, gevallen was. Ze bloedde flink en was dus gewond geraakt. Toen hij met de knecht beter ging kijken, zagen ze dat er een grote granaatscherf dwars door de rechter voorpoot was gegaan. Het beest loeide van de pijn. Waarschijnlijk was ook het bot beschadigd, want ze kon niet meer staan. Dat was een ramp, want deze koe had een week daarvoor gekalfd en gaf dus volop melk. Maar hoe moet je een koe melken die niet op zijn vier poten kon staan? Ze probeerden een soort draagverband onder de buik door te trekken en het naar boven op te trekken. Maar erg goed lukte dat niet. Daardoor bleef het maar loeien, niet alleen van de pijn in de poot, maar ook in de uiers. Dat bleef wel een paar dagen aan de gang en ik weet nog dat de vrouwen in de kelder steeds maar zuchtten: “Och, dat arme dier. Och, dat arme dier…” Maar een veearts die het beest kon helpen, was natuurlijk niet te bereiken.

En toen gebeurde het.

Na een dag of vijf hield het gevecht ineens op. Dat wil zeggen, de mensen ontdekten dat de gevechtspauze wel erg lang duurde en ze hoopten dat het nu voorgoed voorbij zou zijn. Het zal om en uur of vier zijn geweest dat we opeens een zwaar gebrom naast de kelder hoorden, een heel zware motor. Voorzichtig keek iemand naar buiten en die ontdekte dat er een tank naast ons huis stond. Een tank! Met daarop soldaten met van die platte helmen op. “De Tommies zijn er. De Tommies zijn er!”

En voorzichtig kwamen we allemaal naar buien. En ja hoor, het was een Engelse of Canadese of, nou ja dat deed er niet toe, tank. We waren bevrijd! De Duitsers waren verdreven. Voor ons was de oorlog voorbij. Wat een spanning viel van ons af. Vijf dagen hadden we in grote angst gezeten en nu ineens was het over.

Die tank stond in het weilandje dat naast ons huis lag. Aan de straatkant werd dat afgesloten met een haag van meidoornstruiken.

Voor oma was dat een groot raadsel. “Hoe kan die tank daar nu komen, er staat toch een haag langs de weg?” Nou, dat die tank daar geen moeite mee had liet hij toen even zien. De soldaten zwaaiden vriendelijk naar ons, de tank reed verder… dwars door het kippenhok heen. De kippen stoven alle kanten uit. Ik denk dat sommige de tank wel te laat gezien zullen hebben. Misschien aten we de volgende dag wel kippensoep?

Wat een dolle boel was het de rest van de dag. De mensen renden op elkaar af, vielen elkaar om de hals. Er werd gezongen en gedanst, samen met de Canadese soldaten.

Maar we zagen ook hoe vreselijk alles vernield was. Van het voorhuis was niets meer over, één grote puinhoop. Ook andere boerderijen waren vernield. Later heb ik gehoord dat er van de zeventig boerderijen die het dorp telde, er vijfenveertig volledig vernield waren en er maar vijf onbeschadigd uit de strijd waren gekomen. De Canadezen hadden dus van huis tot huis moeten vechten om de Duitsers te verjagen. Ook de pastorie was helemaal uitgebrand en natuurlijk waren er mensen gedood. Hoeveel weet ik niet.

De volgende ochtend liep ik met Wim rond het huis en toen zagen we ineens dat oom Jan met een Canadese soldaat aan kwam lopen. De soldaat had een groot pistool in de hand en we begrepen dat ze de gewonde koe gingen doodschieten. Wij renden weg en even later hoorden we een knal. Heel voorzichtig kamen we weer tevoorschijn en keken voorzichtig de stal in, op de deel. Daar lag de gewonde koe, dood, maar… ze leefde nog! Want ze lag geweldig met haar poten te zwaaien. Mijn vader vertelde ons dat dode dieren dat altijd deden, stuiptrekken noemden ze dat. Het is hetzelfde als de kip zonder kop die nog doorloopt.

Die dag werd de koe verder geslacht. Ik weet nog dat er ergens een diepe kuil gegraven werd en daar werd op een gegeven moment die geweldige koeienmaag, de pens, ingegooid. De kuil werd dichtgegooid, maar wij bleven erop staan springen, want het veerde net als een trampoline.

Later op de dag zag ik dat oma, die toch ongeveer tachtig jaar was, met geweld probeerde een hek kapot te maken. Ik vond dat maar raar, er was al zoveel kapot en nu probeerde oma nog meer stuk te maken. Maar mijn moeder nam ons mee naar binnen en legde uit dat oma door al die spanning in die schuilkelder en de vernietiging van haar prachtige boerderij helemaal overstuur was geraakt en eigenlijk niet wist wat ze deed.

[Wordt vervolgd]

Deel dit:

5 gedachtes over “Oorlogskind (20) De Bevrijding

  1. Robbert

    Een boeiend ooggetuigeverslag van toen. Beeldend opgeschreven, het kost geen moeite om je de verschillende situaties voor te stellen…

  2. Maurits de Groot

    Werkelijk prachtig, deze serie. Je vader was een rasverteller. Na alle ‘droge’ boeken over de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog in Nederland is dit echt ‘genieten’.

Reacties zijn gesloten.