De Trojaanse Oorlog (6)

Aardewerk uit Troje VI (Archeologisch Museum van Istanbul)
Aardewerk uit Troje VI, de stad van de Trojaanse Oorlog (Archeologisch Museum van Istanbul)

[Dit kerstweekend blog ik over de Trojaanse Oorlog. De legendarische expeditie van een coalitie van Griekse krijgers die ergens in de dertiende eeuw v.Chr. de stad Troje innamen vormt een romantisch verhaal en het onderzoek brengt diverse subdisciplines samen: klassieke talen, oude geschiedenis, archeologie, hittitologie. Allemaal redenen om u dit kerstweekend te trakteren op een longread. Het eerste deel vindt u hier.]

Archeologen kunnen aan de stratigrafie van hun vondsten afleiden wat ouder en en wat jonger is. Dit heet de “relatieve chronologie” en die is voor de Griekse Bronstijd voldoende robuust. Het is echter veel leuker als we de inzichten ook kunnen koppelen aan een kalenderjaar, al is het maar bij benadering. Om deze “absolute chronologie” vast te stellen, was er lange tijd niets beters dan zogeheten “kettingdatering”. Als op het Griekse vasteland een bepaald soort aardewerk werd gevonden – laten we zeggen Laat-Helladisch IIIb – dat ook bekend was van Cyprus, en daar werd aangetroffen in combinatie met Egyptisch aardewerk, dat op zijn beurt weer ergens was gevonden in combinatie met een scarabee met de naam van een farao, kun je aannemen dat LH IIIb werd gemaakt tijdens of ná die farao. Aangezien de regeringsjaren van de Egyptische koningen redelijk bekend zijn, kunnen we het Griekse aardewerk dateren door de schakel van de Mykeense cultuur te laten grijpen in de schakel van Cyprus in de schakel van Egypte. Vandaar: kettingdatering. De methode is bedacht door de op deze kleine blog al eens beschreven Oscar Montelius.

Het spreekt vanzelf dat elke schakel een onzekerheidmarge heeft. In de tijd van Blegen was er echter nog niets beters. Gelukkig zijn er in de loop van de twintigste eeuw methoden bij gekomen: de koolstofmethode, waarbij radioactief verval wordt gemeten om een waarschijnlijkheid voor een absolute datering te geven, en de jaarringmethode, die tot exacte absolute dateringen kan leiden. Dit zijn machtige instrumenten om de aardwerkdateringen te verbeteren. Verder speelt er op de achtergrond nog een ander mechanisme: de gestage groei van het databestand. In de loop van anderhalve eeuw werd het dateringssysteem steeds verder verfijnd, wat leidt tot namen als “LH IIIb2 laat”.

Door deze verfijning werd steeds duidelijker dat Blegens dateringen van de aardbeving die Troje VI trof (rond 1300 v.Chr.) en de verwoesting van Troje VIIa (rond 1260) niet konden kloppen. Het minste probleem was de aardbeving die een einde aan Troje VI zou hebben gemaakt en die door Blegen was geplaatst ten tijde van de overgang van LH IIIa naar LH IIIb. Hij meende dat dit omstreeks 1300 was gebeurd maar volgens recentere inzichten vond die overgang wat eerder plaats. We zullen in het laatste stukje zien dat het leuk zou zijn geweest als het juist iets later was gebeurd.

Hierop volgde Troje VIIa en dat is wel problematisch. De nederzetting die door Blegen voor de Homerische stad was aangezien kende imitatie-LH IIIa-aardewerk, enkele LH IIIb-importen en geen LH IIIc, wat zou betekenen dat de stad rond 1260 was verwoest, mits Blegens typeringen van het aardewerk correct waren. We zagen echter al dat Blegen zich had vergist, en dat hij wel degelijk LH IIIc-aardewerk heeft gevonden, ook al was dat niet veel. De conclusie moest zijn dat de ondergang van Troje VIIa had plaatsgevonden rond 1190.

Er waren nu maar twee mogelijkheden. Om te beginnen zou Troje VI het Homerische Troje kunnen zijn, maar die stad was verwoest door een aardbeving. Dit leidde tot de hypothese dat de Mykeense vorsten op Troje af waren gegaan toen de machtige stad al in de problemen verkeerde. Was de door Homeros genoemde steun die de Grieken kregen van Poseidon, de god van de zee én de aardbevingen, misschien een dichterlijke manier om dit te vertellen?

Het alternatief was dat Troje VIIa de gezochte stad was, maar aangezien de Mykeense paleisburchten in de loop van het LH IIIb ten onder waren gegaan, betekent dit dat Troje, waar LH IIIc was gevonden, was verwoest op een moment dat een Mykeense expeditie niet langer mogelijk was. Ter verklaring opperde de Britse archeologe Nancy Sandars dat de Mykeense krijgersadel wellicht had gekozen voor een piratenleven, zodat ze haar martiale levenswijze kon voortzetten. Dit is nog steeds een gangbare theorie: er waren rond 1190 namelijk wel meer zeerovers: farao Ramses III had in 1177 heel wat te stellen met de “Zeevolken”, waarvan de namen zouden kunnen wijzen op herkomst uit het Egeïsche Zee-gebied. Er zijn bijvoorbeeld Ekwesh bij, een naam die al in de negentiende eeuw in verband was gebracht met die van de Acheeërs (vermoedelijk ten onrechte).

Kortom: het onderzoek was in een impasse geraakt. Troje VI bloeide op een moment waarop een Griekse expeditie mogelijk was, maar was door een aardbeving getroffen; Troje VIIa was wél door mensenhanden verwoest, maar op een moment waarop een expeditie ondenkbaar was. Dat er een Trojaanse Oorlog was geweest, viel alleen vol te houden door hulphypothesen in te roepen. Maar toen – voor zover ik kan nagaan in 1983 – werd een kleitablet gevonden dat de onderzoekers dwong nog eens over alles na te denken.

[Wordt vervolgd]

Deel dit:

3 gedachtes over “De Trojaanse Oorlog (6)

  1. Ik herinner me een documentaire over de Trojaanse oorlog van de BBC (meer dan 10 jaar geleden) waarin werd geopperd dat er een verband bestaat tussen het paard van Troje en de aardbeving die Troje verwoest heeft: Poseidon gaat niet alleen over aardbevingen maar schiep ook het eerste paard om Demeter te imponeren.

    1. Ben Spaans

      Hoogstwaarschijnlijk wordt met die documentaire ‘In search of the Trojan War’ van Michael Wood bedoeld, in Nederland uitgezonden door Teleac als ‘Op zoek naar de Trojaanse Oorlog’. Wood vermeldt de aardbeving/Poseidon/paard hypothese maar was er uiteindelijk sceptisch over.

Reacties zijn gesloten.