De Trojaanse Oorlog (1)

Homeros (Glyptothek, München)
Homeros (Glyptothek, München)

Een tijdje geleden blogde ik over de “schat van Priamos” en iets langer geleden over een speerpunt uit Troje VI. Ineens had ik de smaak weer te pakken: de Trojaanse Oorlog is een van de fascinerendste onderwerpen uit de oudheidkunde. Iedereen heeft gehoord van de legendarische expeditie van een coalitie van Griekse krijgers die in de dertiende eeuw v.Chr. de stad Troje innamen. Het verhaal is romantisch en het onderzoek brengt diverse subdisciplines samen: klassieke talen, oude geschiedenis, archeologie, hittitologie. Een duidelijke vraag is er ondertussen niet, of het moest zijn of er archeologische voorwerpen zijn die de Trojaanse Oorlog illustreren. Omdat een medische ingreep me enige tijd dwong kalm aan te doen, had ik alle tijd om het weer eens op een rijtje te zetten. Voilà dus: dit kerstweekend trakteer ik u op een longread.

Om te beginnen het verhaal waar het allemaal mee is begonnen: de Ilias. Homeros’ betoverende gedicht was in de Oudheid de toetssteen van elke vorm van beschaving, en ook in de Middeleeuwen, Renaissance en Nieuwe Tijd heeft het epos over de wrok van Achilleus menigeen geïntrigeerd. Met name het decor fascineerde latere geleerden: elke geschiedenis van de Oudheid leek te beginnen met de oorlog die de Acheeërs (een andere naam voor de eerste bewoners van Griekenland) onder leiding van koning Agamemnon hadden gevoerd met de Trojanen.

Voor een deel is de betovering te verklaren doordat Homeros onpartijdig is. Het is niet zo dat een van de partijen uit louter nobele helden bestaat en de andere uit doortrapte schurken. Het is eigenlijk vooral tragisch dat deze krijgers tegenover elkaar staan; Homeros laat geen middel onbenut om de verschrikkingen van de oorlog te beschrijven, én de glorie van de helden.

Hoewel men al in de Oudheid van mening was dat ook Homeros weleens iets vergat te melden of dichterlijk overdreef, heeft niemand destijds betwijfeld dát een oorlog had plaatsgevonden om Troje. De eerste scepsis dateert uit de zeventiende eeuw en won daarna veld. De Britse oudhistoricus George Grote beweerde met even weinig woorden in zijn History of Greece (1846) dat de Trojaanse Oorlog niet plaatsgevonden kon hebben en gaf als argument dat in historische tijden de Griekse steden hun eenheid slechts met moeite hadden kunnen bewaren tegen Xerxes’ invasie, zodat het onwaarschijnlijk was dat ruim acht eeuwen eerder een paar armzalige Griekse dorpen wél de eenheid tot een grootscheepse overzeese expeditie zouden hebben kunnen opbrengen. Toen de Duitse miljonair Heinrich Schliemann in de negentiende eeuw aankondigde de stad te willen gaan opgraven, werd hij door menig geleerde versleten voor krankzinnig.

Zoals bekend vond Schliemann inderdaad de resten van een oude nederzetting. Daarbij viel hem op dat er in de zestien meter débris die hij uitgroef verscheidene bewoningsfasen waren aan te wijzen, en hij zocht naar technieken om de afzonderlijke strata te documenteren. Schliemanns uitvinding van de stratigrafische methode is waarschijnlijk de grootste wetenschappelijke vooruitgang geweest in de negentiende-eeuwse archeologie. Dat hij aanvankelijk op grond van brandlagen het “verkeerde” Troje (namelijk het tweede stratum) aanzag voor de Heilige Veste, doet niet af aan de voorbeeldige zin voor wetenschappelijkheid waarmee hij te werk ging.

Later werd het databestand echter verder uitgebreid. De komende uren behandel ik hier eerst de latere opgravingen in Troje en daarna hoe de oudheidkundigen de beschikking kregen over teksten uit de Mykeense en Hittitische wereld. Vreemd genoeg loste de vermeerdering van de data nauwelijks problemen op.

[Wordt om tien uur vervolgd]

Deel dit:

6 gedachtes over “De Trojaanse Oorlog (1)

  1. Hans Koonings

    Wat goed dat je Schliemann “rehabiliteert”! Dat zie je bijna nooit. Gewoonlijk wordt Schlieman opgevoerd als de uiteindelijke “verwoester” van Troje. Ik vind het echt mooi dat je wijst op zijn wetenschappelijke aanpak: een pionier.

  2. “De Trojaanse Oorlog” brengt mij in gedachten weer helemaal terug naar mijn middelbare school. Dat was de Eerste Hogere Burger School met 5-jarige Cursus-B. Het “klassieke” erfgoed behoorde daar dus niet behandeld te worden. Maar daar trokken sommige leraren zich niets van aan. Juffrouw Repelius begin in de eerste klas de geschiedenislessen met een uitgebreid verhaal te dicteren: de Ilias. En dat had je maar uit je hoofd te leren. En in de tweede klas kreeg je van de leraar Duits, J.M.M. Aler, als je klaar was met je werkjes en je dus tijd over had, uit de kast het boek “Götter, Gräber und Gelehrte” van C.W. Ceram te lezen. Heinrich Schliemann kwam spoedig na Winckelmann langs paraderen.

    1. Manfred

      Dat boek van Ceram staat nog in mijn boekenkast, wel in het Nederlands. Dus dat was ooit een schoolboek?

    2. Wim Mulder

      Leuk mijnheer Ras;ik zat op dezelfde school en herinner mij de lessen van Aler nog heel goed.Lekker echt Duits, wat ik als halve Zwitser wel waardeerde!,

  3. mnb0

    “Vreemd genoeg loste de vermeerdering van de data nauwelijks problemen op.”
    Dat is helemaal niet vreemd. We weten en begrijpen nog maar zo weinig dat hierop juist een grote kans is.

Reacties zijn gesloten.