Rotterdam, 10 mei 1940

rotterdam_1940
De brand van Rotterdam, mei 1940

“Zijn dit nou inbrekers, mamma?” Ik ben vijf jaar. Ik lig bedolven onder een muur. Mei 1940, de nacht van zaterdag op zondag. De eerste bommen op Rotterdam. Vlak naast ons huis. Het is oorlog!

Wist ik veel van oorlog… Ik had wel gezien dat de mensen papieren stroken op hun ramen plakten – om te voorkomen dat ze zouden springen, hadden ze me verteld – maar dat leek me meer een spelletje. Een paar dagen geleden waren er ook auto’s met luidsprekers door de  straten gereden en werd er omgeroepen: “Wilt u ramen en deuren sluiten, want Dordrecht wordt gebombardeerd.” Maar dat klonk eerder spannend dan dreigend. En er gebeurde niets, toen.

Nu lig ik onder het puin. M’n moeder – ze heeft me nooit verteld wat ze toen heeft gevoeld – heeft me, steen voor steen, eronderuit gehaald; haar bed stond niet naast een muur. En wist verder ook niet wat ze moest doen.

We woonden op een “bovenwoninkie”: kamer, keuken, alkoof (mijn slaapkamer). Eerste verdieping. Rotterdam-West. De muren zijn ingestort, het plafond en de vloer voor een deel ingezakt. De trap is weg! We kunnen er niet uit.

Van daar af worden mijn herinneringen vaag. Later hoorde ik dat er na  een tijd mannen beneden stonden met een vangnet en dat die “springen” hebben geroepen. Dat mijn moeder terug heeft geschreeuwd dat dat niet kon met een kind. En dat nog weer later een ladder tegen het huis, althans wat er nog van over was, is gezet en dat mijn moeder met mij in haar armen naar beneden heeft kunnen klimmen.

Mijn herinneringen komen terug in een souterrain verderop in de straat, waar ze ons heengebracht hadden. Het zat er vol mensen-in-pyjama die net huis en haard waren kwijt geraakt, net als wij. Over een vrouw hoorden we dat ze deze nacht al haar kinderen had verloren. “M’n meubeltjes, m’n meubeltjes” snikte ze aan een stuk. Ik nam haar dat toen zeer kwalijk, rechtlijnig als een peuter soms kan zijn. Nu begrijp ik dat ze de echte, verschrikkelijke waarheid nog niet tot zich wilde laten doordringen.

Mijn moeder en ik zijn diezelfde nacht nog naar een zus van haar gegaan, ook in Rotterdam-West. Van daaruit moet ik een paar dagen later het echte bombardement op Rotterdam – dat van ons waren “maar” een paar verdwaalde (brisant)bommen – hebben meegemaakt.

We waren er niet meer dan een paar honderd meter vandaan. Ik heb er nauwelijks iets van gemerkt. Misschien dacht ik toen wel dat het gewoon bij het leven hoorde: luchtalarm, gierende vliegtuigen, doffe schoten, ontploffende bommen, brandende huizen en mensen, doden, gewonden, sirenes, paniek.

Maar toen mijn moeder en ik, weggevlucht uit die verwoeste stad, berooid van alles, die zomer in een dorpje in de Betuwe logeerden en er, terwijl ik buiten speelde, een keer een vliegtuig overvloog, was ik de enige die zich meteen plat op de grond wierp, tot vermaak van de dorpsjeugd. En toen ik een paar dagen geleden de mijmeringen van Montag las over “de onbecijferbare, absurde brutaliteit van mensen die ongevraagd met hun vliegtuigen boven je huis en je stad komen om een en ander in een oogwenk met de grond gelijk te maken” kwam er opeens ook weer woede boven over wat ons, ook mijn moeder en mij, toen is overkomen, in mei 1940.

[Oorlogsherinneringen van Jaap Velt.]

Deel dit:

Een gedachte over “Rotterdam, 10 mei 1940

Reacties zijn gesloten.