
Op de doorluchtige zege van Groninge
Alias inter caput extulit urbes.
O GRONINGE, pilaer en hooftstadt van de Vriezen,
Van waer begint men best t’ ontvouwen uwen lof?
Uw bouheer Grunus most u tot zijn wijk verkiezen,
Zoo vroegh voor Christus komste, en boude hier zijn hof;
Of liever, zoo men zegt, de broêr van ’t hooft der Franken
Ontworp u arm en slecht. Nu, sestigh jaer geleên
En noch vijfhondert, most gy uwe stichters danken,
Die u bevestighden met toornen, graft en steen.Maer namaels, aengegroeit in maght en burgeryen,
Ontzaeghtge min ’t gewelt, en proefde menighwerf
Het wisselbaere lot des oorloghs onder ’t stryen,
Doch noit met meer gevaers van ’t uiterste bederf,
Dan toen de Keurvorst en de Vorst van Munster t’zaemen,
Gesterkt met Fransche maght, u vielen op het lijf,
Met gloênde kogelen u overstulpen quamen,
En teffens out, en jongk, en maeght, en man, en wijf
Zich quijtende, noch storm, noch doots gevaer ontzagen,
Tot dat de vyanden verlieten uwen wal,
Na zulck een zwaer verlies, en droeve nederlaegen,
Waerop de zegegalm zich uitspreide overal.Uw schermheer RAVENHOOFT, hebt gy, naest Godt, te loven
Voor uw behoudenis. Dees terger van de doot
Bewaekte u, tot dat gy het onheil quaemt te boven,
En stont de stormbuy uit van bommen vier en loot.
O GRONINGE, uit het puin en asch en stof verrezen,
Vergeet de weldaet niet, die Godt u heeft bewezen.
Joost van den Vondel
Dit gedicht over het beleg van Groningen kan ik hier plaatsen dankzij de onvolprezen DBNL. Het citaat van Vergilius betekent “Ze steekt de kop uit boven de andere steden”; Grunus is een verzonnen voorouder waarvan er in de zestiende en zeventiende eeuw dertien in een dozijn gingen, zoals Friso en Brabo en Bato voor de Friezen, Brabanders en Bataven; de broêr van ’t hooft der Franken verwijst naar een mij onbekend verhaal over de leider van een groep Franken die achterbleef toen zijn landgenoten zuidwaarts trokken; sestigh jaer geleên en noch vijfhondert is misschien een verwijzing naar het moment in de twaalfde eeuw waarop Groningen een eigen heer kreeg, Leffard van Bierum; de Keurvorst is de aartsbisschop van Keulen, de Vorst van Munster is Bommen Berend; gloênde kogelen zijn de brandbommen.
Goedemorgen, waarom spreekt Vondel van ‘Ravenhooft’ terwijl de man een Bohemer en dus geen Hollander of Fries was?
Er bestond geen voorkeurspelling.
Je kunt Groningers al jaren niet kwader krijgen dan ze, weliswaar wat verscholen, Friezen te noemen.
Was dat anders in de 17e eeuw ?
Truus Pinkster
Feerwerd (Gr.)
In het Wilhelmus, 16e eeuw, is het ‘Graaf Adolf is gebleven, in Friesland in den Slag’, dat slaat op het sneuvelen van de broer van Willem van Oranje, Adolf van Nassau, in de slag bij Heiligerlee.
Het staat in het vierde couplet.
Hoofdstad van de Friezen is wel verdedigbaar. De Friese opperste vergadering van rechters, de Upstalboom, een soort Verenigde Naties qua effectiviteit, vergaderde tijdens de Late Middeleeuwen in de Stad. Het Gouvernement Friesland, met één stadhouder, besloeg alles boven de IJssel. Niet dat die stadhouders graag in de Stad verbleven, want in de Stad was alleen de Stad de baas, maar tijdens oorlogen was het de centrale vesting die ook de provincie Friesland beschermde.
De eerste kaart van het gebied, van Jacob van Deventer
https://upload.wikimedia.org/wikipedia/commons/b/be/Jacob_van_Deventer_-_Frieslandt.jpg
bevat een beschrijving van dit gouvernement:
“tussen de monding van de IJssel en de Eems, met Oostergo, Westergo, Zevenwouden, de vermaarde Stad Groningen en haar Ommelanden, zeer rijk aan weiden en beesten, met menigten van dorpen en woningen boven andere landen versiert. Daar bij ook de landen van Overijssel gevoegd zijn met Drent ende Twent. Die welke alle te gader des alderdoorluchtigste Roomse Keizer Karel de Vijfde erfelijk onderdanig geworden zijn, en in alle welvaart daar onder prosperen.”
Ja, aan zoiets zat ik ook te denken, maar Vondel is nog van dik 100 jaar na die allerdoorluchtigste Roomse keizer. Dus ik wil niet uitsluiten dat we weer eens met een fraai staaltje van Amsterdamse dorpsmentaliteit te maken hebben voor wat betreft dit gedicht.
Leffard van Bierum (als hij al zo heette) was door zijn broer bisschop Hartbert van Utrecht als prefect over stad en waarschijnlijk ommelanden aangesteld en was zeker geen heer van Groningen. Hij was daar zaakwaarnemer en stadhouder voor de bisschop en geen feodale heer. Die heeft Groningen dan ook nooit gehad. De familie (er was ook nog een broer die schout van Drenthe was) ging ruig met de onderdanen om en veroorzaakte een paar eeuwen opstanden tegen het bisschoppelijk gezag over wat het Oversticht werd genoemd (Overijssel, Drenthe en Groningen e.o.).
Ik heb vreselijk zitten piekeren over een beknopte formulering waarmee ik “prefect” kon vermijden. Feit is dat de onafhankelijke status ermee begint. Maar het is inderdaad een rottige.
Dit is vreselijk grappig. “O GRONINGE, pilaer en hooftstadt van de Vriezen.” Grappig, want de oudste vermelding van Groningen in een akte uit 1040 meldt dat Groningen in Drenthe ligt.
Klopt. Groningen ligt op het noordelijkste puntje van de Hondsrug (ook Bisschopsrug genoemd) en vormt één geheel met het langs die rug ontstane Drenthe.
Hoe kon Vondel dat weten? Amsterdam bestond toen nog niet, behalve misschien een paar armzalige vissershutten.
Die hutten gebouwd op palen…🤫