De Ilias

Apotheose van Homeros (British Museum)

Troje is een legendarische plaats, in de letterlijkste zin des woords. Dat komt door één gedicht, de Ilias. Het moet ergens in de achtste eeuw v.Chr. zijn samengesteld (hoewel niet per se in de vorm waarin wij het kennen) door een dichter die “Homeros” wordt genoemd. Hij snijdt verschillende thema’s aan, maar de centrale gedachte is hoe erg het is als tijdens een oorlog de leiders verdeeld raken.

En passant legt Homeros uit wat van een leider wordt verwacht, zoals in het gesprek tussen de twee aanvoerders van de krijgers uit Lycië, Sarpedon en Glaukos. De eerste legt de tweede uit waar het in het leven om draait:

Waartoe zijn wij beiden in Lycië geëerd boven allen door erezetels, door gebraden vlees en altijd gevulde bekers? Waartoe ziet men tot ons op als tot de goden? Waartoe bewonen wij aan de oevers van de Xanthos een groot domein, aan wijngaarden en aan ander vruchtbaar land rijk?

Verplicht dat ons nu niet te staan in het voorste gelid van de Lyciërs en ons te storten in het hete gevecht, opdat de hecht gepantserde Lyciërs aldus spreken: “Waarachtig, niet roemloos waren onze koningen, die in Lycië over ons heersen; zij eten de vetste schapen en drinken de beste wijn, als honing zo zoet, maar zij strijden in onze voorste gelederen.” (vertaling M.A. Schwartz)

With great power, there must also come great responsibility. Wie op een bepaalde manier bevoorrecht is, heeft ook plichten. In onze tijd heeft deze norm echter niet meer te maken met de privileges die bij je afstamming behoren, want wij leven niet meer in een aristocratische wereld. Onze elites zijn financieel, intellectueel en bestuurlijk.

 

Maar ook al zijn onze elites veranderd, de norm lijkt van de Ilias tot Spiderman niet te zijn veranderd. Ik heb al eens geblogd over het Wilhelmus, maar ik zou ook Multatuli kunnen noemen, die zijn inkomen en pensioen als bestuurder opofferde omdat hij zich aan zijn eer en geweten verplicht voelde op te komen voor de Javaan. Von Stauffenberg past ook in het rijtje.

Misschien is het idee dat wie geprivilegieerd is, bereid moet zijn offers te brengen voor de gemeenschap, een universele norm. Classici nemen dat vaak voor vanzelfsprekend aan (voorbeeld), zonder daarvoor werkelijk bewijs aan te dragen. De voorbeelden die ik hier noemde zijn maar een selectie – in een kladversie van dit stukje stonden er meer – maar zelfs meer voorbeelden vormen nog geen bewijs dat de norm bestaat in álle samenlevingen en dus universeel is.

Misschien is noblesse oblige inderdaad een universele norm. Misschien is het dat ook niet. Ik voor mij vermoed van wel, maar het mag niet worden aangenomen als vanzelfsprekend.

[wordt vervolgd]