Zei Robbert Dijkgraaf dat echt?

‘We moeten geschiedenis goed populariseren, want zo bestrijden we pseudowetenschap, die een geducht probleem vormt.’ Toen ik in een interview met een hoogleraar geschiedenis, wiens naam ik hier met de mantel der liefde zal bedekken, deze regel las, werd bij mij een boek geboren. Ik leg geschiedenis namelijk uit. Het gekke is dat ik zelden last ondervind van piramidioten, Atlantiszoekers en andere auteurs die de natuurwetten opschorten ten behoeve van een pseudowetenschappelijke theorie.

Hoe weet onze hoogleraar dat pseudogeschiedenis een probleem is? Ik ben eens gaan kijken in mijn correspondentie: vierduizend beantwoorde mailtjes, waaruit je een beeld krijgt van de diverse soorten desinformatie. Slordige redenaties, ongecijferdheid, slechte theoretische kennis, overdrijving, contaminatie met ideologische vooronderstellingen, verouderde interpretaties en pseudowetenschap: ik heb het geteld. Het bleek dat 70% van de desinformatie is gebaseerd op verouderde interpretaties. Saillant is dat 70% hiervan weer de wereld bleek te zijn ingeholpen door mensen in het bezit van een doctorstitel.

Ik heb vragen bij wat ik precies heb gemeten, maar voor het moment constateer ik dat de bewering ‘pseudowetenschap vormt een probleem’ de eerste poging – hoe primitief ook – tot empirische toetsing niet heeft overleefd, en dat het denkbaar is dat de rot in de universiteit een belangrijker probleem vormt.

Mijn punt is minder dat ‘pseudowetenschap vormt een probleem’ onwaar lijkt, dan dat de bewering met teveel aplomb en na te weinig nadenken is gedaan. Wat in feite was gebeurd, was dat een eerste indruk – want pseudowetenschap valt, door haar absurditeit, wel op – meteen werd geïdentificeerd als iets belangrijks. De drogreden staat bekend als de Everest Fallacy en door haar toe te passen concentreren we onze aandacht op de pseudowetenschap in plaats van de problemen aan de universiteit.

De hoogleraar die het opvallende met het representatieve verwarde, is niet de enige. Ik kan de naam van Robbert Dijkgraaf niet met de mantel der liefde bedekken, want hij is als voorzitter van de Koninklijke Academie van Wetenschappen een publiek figuur, en als iemand op zijn niveau onzindelijk redeneert, is de kwestie veel serieuzer. Het citaat dat mijn aandacht trok, stond in De Volkskrant van afgelopen vrijdag en heeft betrekking op de affaire-Stapel:

De wetenschap is volgens Dijkgraaf uiterst kritisch op zichzelf en dat heeft een zelfreinigende werking. Onderzoeken worden door collega’s altijd onder de loep genomen om te kijken of andere conclusies mogelijk zijn. Daardoor blijven alleen de goede onderzoeken overeind.

Opnieuw wordt, zonder dat er cijfers op tafel worden gelegd, aangenomen wat moet worden bewezen: in dit geval dat wetenschap zelfkritisch is en dat dit de kwaliteit garandeert. Robbert Dijkgraaf is op de hoogte van goed onderzoek – hij heeft het ooit zelf verricht – en neemt aan dat zijn indruk representatief is voor al het onderzoek. Maar waar zijn Dijkgraafs cijfers? Deze uitspraak heeft een hoog ‘wij van wc-eend adviseren wc-eend’-gehalte en is beneden het peil van een gepromoveerde, laat staan van een lid van de KNAW.

Er is zeker twijfel mogelijk of Dijkgraafs goede wetenschap representatief is. De kwaliteitstoetsing is namelijk veelal een vergelijking met collega’s: de redactie van een tijdschrift hanteert bij de beoordeling van een artikel als maatstaf dat het even goed is andere artikelen, visitatiecommissies vergelijken onderwijs met het onderwijs elders. Als het overal verkeerd gaat, zal het in deze systemen ten onrechte als goed worden beschouwd. Als we iets van de affaire-Stapel willen leren, is het dat we het controlesysteem moeten aanpassen. De reactie mag niet zijn dat we, zoals Dijkgraaf, mantra’s over wetenschappelijke zelfkritiek herhalen.

Deel dit: