De “Urheimat” van de Indo-Europese talen

Bronzen bijlen uit het archeologisch museum van Burgas. De makers spraken een vroege vorm van Indo-Europees.

Vorige week vertelde Gert Knepper al over de ontdekking en reconstructie van het Proto-Indo-Europees, de moedertaal van allerlei Europese en Aziatische talen. Die talen worden inmiddels ook gesproken in Afrika, Amerika en Australië, en dat komt doordat migranten hun linguïstische erfgoed meenamen. Zo komen allerlei nieuwe vragen op: door welke migraties zijn de Indo-Europese talen over Europa en Azië verspreid, wat was het herkomstgebied, waren er andere mechanismen?

Ik wil het vandaag hebben over de tweede vraag, die naar de zogeheten Urheimat. En die vraag roept weer deelvragen op: wie wil weten waar de eerste sprekers van een taal woonden, zal moeten weten wanneer die leefden.

De Urheimat

De grote Altertumswissenschaftler van de negentiende eeuw pakten dit dubbele probleem aan door te kijken naar de gedeelde woordenschat. Als veel Indo-Europese talen hetzelfde woord hebben voor paard en de diverse soorten runderen, vormt dat een aanwijzing voor de fauna rond de mensen die de oertaal hebben gesproken. En het verspreidingsgebied van die dieren kunnen we vaststellen. In de loop van anderhalve eeuw zijn allerlei oude talen ontdekt, zoals de Anatolische groep en enkele talen in Centraal-Eurazië, en omdat meer data doorgaans leidt tot een verfijnder beeld, komen taalkundigen tot steeds verfijndere reconstructies van het Proto-Indo-Europees. En dus van hun leefomgeving.

We weten inmiddels dat de veestapel bestond uit schapen, paarden en koeien. De Proto-Indo-Europees sprekende herders hielden honden. In de wilde natuur renden hazen rond, er wroetten wilde zwijnen, leefden otters en bevers, zwommen steuren. Er groeiden berkenbomen. Men kende zilver, koper en goud. Opvallend is bovendien wat ontbreekt: de Mediterrane olijfboom en vijgenboom, de oosterse ezel en dromedaris, de leeuw, de kikkererwt, het tin en het lood.

Met dit soort informatie zijn allerlei gebieden aan te wijzen: de Noord-Duitse laagvlakte, Oekraïne, Armenië, de zuidelijke Balkan en Anatolië zijn allemaal weleens genoemd geweest. Niet zelden speelden politieke motieven mee. De Noord-Duitse laagvlakte is verdedigd geweest om de Germanen – en dus de Duitsers – te kunnen uitroepen tot creatieve nobele wilden.

Archeologie van de Indo-Europese talen

De zojuist genoemde woorden verwijzen naar de biologie en het fysisch milieu. Maar wat te denken van de Proto-Indo-Europese samenleving? De gedeelde woordenschat bevat woorden voor heerser – en omdat zo iemand doorgaans een opvallend graf kreeg, is zo iemand archeologisch terug te vinden.

Maar het belangrijkste zijn de gedeelde woorden voor ploeg en voor wiel, as en naaf. De sprekers van het Proto-Indo-Europees kenden dus niet alleen akkerbouw, maar ook karren. Het ontbreken van een woord voor spaak suggereert bovendien dat het wiel nog massief en log was. Ze kenden dus, om zo te zeggen, wel de boerenkar maar niet de snelle wagen.

Dit is allemaal archeologisch toetsbaar en hoewel het nog vrij algemeen is, maakt de combinatie van taalkundige en archeologische argumenten lokaliseringen mogelijk die niet alleen geografisch preciezer zijn, maar ook chronologisch beter te plaatsen. De meeste oudheidkundigen houden het in navolging van de Litouwse geleerde Marija Gimbutas op de Pontische steppe – dus Oekraïne en zuidelijk Rusland – in de tweede helft van het vierde millennium v.Chr. Uiteraard zijn er theoretische voorbehouden, die ik allemaal zal negeren. Wat ik vandaag wil zeggen is dat er een redelijke consensus is over de archeologische cultuur die bekendstaat als Yamnaya-cultuur, kuilgrafcultuur of koergan-cultuur. (Een koergan is een grafheuvel.) Chronologisch is die even oud als de Naqada-cultuur in Egypte en Uruk-periode in Mesopotamië.

Stèles als deze uit Nevsha, gevonden langs de wegen naar de koperaders, documenteren de westelijke migratie van de Proto-Italo-Kelten Nevsha (Archeologisch Museum van Varna)

DNA uit de Bronstijd

Tot zover het linguïstische en het archeologische bewijsmateriaal. Ik heb al vaker geschreven over de bevestiging die het DNA-onderzoek heeft geleverd in het vorige decennium. Sinds 2009 is het mogelijk antiek DNA (“aDNA”) te winnen uit antiek organisch materiaal. Als het gaat om menselijk DNA, geven onderzoekers de voorkeur aan botmateriaal, en binnen die categorie het liefst uit goed beschermde botten als het rotsbeen. In 2015 wisten twee teams van bioarcheologen – of paleogenetici, als ik precies wil zijn – onafhankelijk van elkaar vast te stellen dat de verspreiding van bepaalde haplogroepen, gevonden in botmateriaal uit de Bronstijd, heel goed correspondeerde met de verspreiding van de Indo-Europese talen.

Dit was natuurlijk een triomf. De samenwerking tussen taalkunde en (bio)archeologie is echter pas een paar jaar oud en sommige kwesties zijn er nog niet door opgelost. Eén daarvan is de relatie tussen enerzijds het Proto-Indo-Europees, waarvan we nu – zo zeker als oudheidkundige kennis maar kan zijn – weten dat het gesproken is geweest in de tweede helft van het vierde millennium v.Chr. in Oekraïne en Zuid-Rusland, en anderzijds het Proto-Anatolisch. Dat is de moedertaal van Bronstijdtalen als het Hittitisch en het Luwisch. Zoals ik al eens vertelde, zijn er twee opties:

  1. Het Proto-Anatolisch stamt af van het Proto-Indo-Europees
  2. Het Proto-Anatolisch en het Proto-Indo-Europees hebben een gedeelde voorouder (zoals in dit plaatje).

In elk geval zijn de twee heel vroeg gescheiden geraakt, want de Anatolische talen delen de typische “karrenwoorden” niet met het Proto-Indo-Europees. Wél delen de twee de “landbouwwoorden”, zodat we kunnen concluderen dat de twee als landbouwers bij elkaar leefden maar uit elkaar gingen vóór de ontdekking van het wiel. Het DNA-bewijs bevestigt dit: er is, om zo te zeggen, weinig of geen Yamnaya-DNA in Anatolië. Dat betekent dat er in elk geval geen grootschalige migratie van Yamnaya-mensen naar Anatolië is geweest.

De Urheimat van het PIA

Inmiddels lijkt voldoende duidelijk dat van de genoemde opties de tweede de juiste is: Proto-Indo-Europees en Proto-Anatolisch stammen allebei af van een oer-oertaal, die linguïsten aanduiden als Proto-Indo-Anatolisch ofwel PIA. En nieuwsgierig als we zijn, willen we weten waar de Urheimat is geweest van die oer-oertaal. Daarover later meer.

Deel dit:

14 gedachtes over “De “Urheimat” van de Indo-Europese talen

  1. A. den Teuling

    Er zit een opmerkelijke fout in het schema in de stamboom van het Grieks. Attisch en Ionisch zijn geen nazaten van het Myceens. Het Myceens is voortgezet in het Arcado-Cyprisch. Het Cyprische lettergreepschrift, tot in de 5de eeuw v. Chr in gebruik, heeft zelfs een bijdrage geleverd aan de ontcijfering van het Myceense Lineair-B. Als toekomstige Cyprus-reiziger ben ik erg nieuwsgierig naar de Cyprische inscripties.
    Verder ontbreekt het Aeolisch in het schema, de taal van Psappho en Alkaios. Er moet dus een proto-schakel naast het Myceens tussen. Die dialecten zijn net als het Dorisch met de verspreiding van de Koinè geleidelijk verdwenen.
    Het Latijn had ook meer belangrijke nakomelingen dan de hier opgesomde, zoals Provencaals, Occitaans en Raetisch (nog steeds gesproken in Zwitserland).
    Tussen (Hoog-)Duits en Nederlands ontbreekt het Oost-Nederlands of Nedersaksisch, gesproken tussen Harderwijk en de Oder, en in de Hanzesteden tot Tallinn toe. Natuurlijk passen niet alle tussenvormen tussen Hoog- en Nederduits in zo’n schema, maar deze vielen mij nogal op.
    Waar komt dit schema vandaan?

    1. “Er zit een opmerkelijke fout in het schema in de stamboom van het Grieks. Attisch en Ionisch zijn geen nazaten van het Myceens.”

      Meningen verschillen duidelijk onder linguïsten.
      Wat ik er van begrijp is dat Myceens gezien wordt als een oostelijk Grieks’ (Dorisch is dan ‘westelijk Grieks), dat na de van van de Myceense wereld uiteenviel in en ‘centrale’ groep (Aeolisch en Arcado-Cypriotisch) en een ‘oostelijke’ groep (Attisch en Ionisch).

      In dit schema zou je Myceens kunnen laten staan, maar er moet wel een poot bij (de centrale’ groep van Aeolisch en Arcado-Cypriotisch).

  2. Ik heb begrepen dat er ook theorieën zijn die het Baskisch en het PIE een gemeenschappelijke voorouder geven. Of dan waarschijnlijk het PIA. Naar de nieuwe plek van het Tochaars ben ik ook erg benieuwd. En wie weet komen we er nog eens achter dat het allemaal nog veel ingewikkelder zit.

  3. Dirk Zwysen

    Schema’s heebben net als atlassen het nadeel dat ze nooit volledig kunnen zijn en bovendien een werkelijkheid vereenvoudigen. Ze nodigen dan ook uit tot discussie, zoals hierboven. Ik draag graag mijn steentje bij door het Afrikaans en het Jiddisch toe te voegen.

Reacties zijn gesloten.