De avonturen van Bill Clifford

Godfried Bomans heeft, als ik het wel heb, zegge en schrijve één keer een onderscheiding gekregen voor zijn literaire werk. Een carnavalsmedaille. Het zal er iets mee te maken hebben gehad dat literaire onderscheidingen in zijn tijd – het derde kwart van de vorige eeuw – alleen werden toegekend aan de auteurs van zeer serieuze boeken. Helaas blonk Bomans’ oeuvre uit door humor.

Dat hij verder een van ’s lands beste stilisten was, lijkt de letterkundigen destijds weinig te hebben kunnen schelen. Wie het lijstje bekijkt van de P.C. Hooftprijs-winnaars uit die tijd, ziet althans zó tien auteurs die in Bomans hun stilistische meerdere zouden hebben moeten erkennen. Zij kregen de prijzen, de grotere stilist niet.

Stijl: dat is waarom Bomans nog altijd een fijne schrijver is. Een andere reden is er, eerlijk gezegd, ook niet om De avonturen van Bill Clifford (1948) te herlezen, want als detectiveroman heeft het weinig om het lijf en als satire is het allemaal wat voorspelbaar. Bill Clifford is een geniale detective, meneer Topwash is zijn assistent, de officiële agenten zijn niet bijster snugger en als er staatsgeheimen worden gestolen, is het Topwash die de problemen oplost. Het is vaker gedaan, maar je blijft glimlachen, puur om de wijze waarop Bomans het verhaaltje vertelt.

De sleutel is, volgens mij, zijn woordkeuze, die ook rond het midden van de vorige eeuw al ouderwets moet zijn overgekomen. Een dief wordt dus aangeduid als “een ellendeling”, men maakt gewag van “de gestage volharding die alleen beperkte zielen kunnen opbrengen” en iemand drinkt “met enige hooggeplaatste beambten van het Londense postwezen een glas bier in een naburige tapperij”. Een prachtige beschrijving is die van een fles drank waarin mogelijk vergif zit:

Ik wil u uw slokje niet ontnemen, vriend, doch ik twijfel aan de samenstelling ervan. Is het wel, gelijk de verpakking ons wil doen geloven, opgebouwd uit de edelste grondstoffen welke de beide Indiën ons leveren, een weldaad voor bloedsomloop en spijsvertering? Ik twijfel er niet aan, of dit is, naast enig geoorloofd winstbejag, het oogmerk der fabrikant geweest. Doch het pakje is sindsdien door meerdere handen gegaan, die aan de oorspronkelijke bestemming een wending hebben kunnen geven, geheel tegengesteld aan die waarvan de vervaardigers zijn uitgegaan.

(Ik moest sterk denken aan Fat Man en Little Boy uit Sin City.) Verder combineert Bomans metaforen:

Machtig gonzend als een reusachtig beest lag de oude stad onder hen, steunend onder de druk van het bloedvolle leven, dat zich door haar nauwe straten perste.

Daarnaast grossiert Bomans in briljant-kromme redeneringen:

Een sterk argument voor de waarschijnlijkheid ener veronderstelling was het feit, dat Scotland Yard haar verwierp; in die zin heeft dit brave instituut mijn meester [Bill Clifford] menige dienst bewezen.

Anders zijn het wel de pseudo-diepzinnige aforismen:

Elk crimineel geval is een kosmos op zichzelf. Wie er zich in verdiept, maakt een reis naar de maan en laat de oude wetten achter zich. Hij is de wetgever van een nieuw heelal.

De aardigste grap is naar mijn smaak dat Bomans verschillende keren verwijst naar andere boeken over Bill Clifford, een grap die Cervantes al maakte in de Quichotte, maar die desondanks geestig blijft. De avonturen van Bill Clifford blijkt in de (uiteraard fictieve) reeks detective-romans het eerste deel, maar er wordt al verwezen naar het avontuur in het zevende deel (Het lijk met de pince-nez), dat niet later maar eerder blijkt te spelen. Elders lezen we dat in Het schot in de nacht – de titel alleen al! – de stof van het boek gecompliceerder was dan de auteur vermoedde, en dat niet de butler het schot heeft gelost, hoewel de schrijver het zelf zegt.

Bomans’ gezochte oubolligheid is een prettig soort humor, die de tand des tijds heeft overleefd doordat Bomans alle stijlregisters beheerst en op elkaar laat botsen. Grootse literatuur is het niet. Briljant geschreven is het wel.

Deel dit:

2 gedachtes over “De avonturen van Bill Clifford

  1. knelistonie

    Een uniek vertellerstrekje bij Bomans is dat hij iets doet met de emotionele uitbarsting van de lezer (“wat een ploert”) die gewoonlijk het vervolg is op een onderkoelde karakterisering (“en hij smeet de dame zoo uit het raam”). Het vernieuwende is nu dat hij die ploert ongewijzigd overneemt en opnieuw inbrengt als voorgewende normale karakterisering.

  2. MNb

    Het probleem met Bill Clifford is mi dat de mooiste grap – BC die ’s nachts op zijn vingertoppen rondwandelt – al vrij vroeg valt, waardoor de rest zwak afsteekt.
    Erik of het klein insectenboek komt wellicht in aanmerking als grootse literatuur. Helaas moest Bomans zonodig een stuk of 182 nawoorden schrijven, waarin hij steeds dezelfde grap herhaalt.
    Het is mijn indruk dat Bomans, naarmate hij ouder werd, wegens gebrek aan inventiviteit steeds meer op gezochte oubolligheid ipv op inventiviteit ging vertrouwen en dat wordt op den duur knap vermoeiend.

Reacties zijn gesloten.