Nobelprijs Geneeskunde

De Nobelprijs van Hendrik Lorentz (Teylers Museum, Haarlem)Rond het midden van de negentiende eeuw was de gemiddelde levensduurverwachting van een baby ongeveer veertig jaar. De zuigelingensterfte was hoog en de kinderziektes waren nog levensbedreigend. Een kind dat de eerste jaren van zijn leven doorstond, had echter een goede kans ook nog zestig of zeventig te worden.

Rond 1895 lag de levensduurverwachting al aanzienlijk hoger, rond 1970 was ze opgelopen tot zeventig en rond 1995 tot zo’n vijfenzeventig à tachtig. Toen ik tien jaar geleden mijn boekje over futurologie schreef, bestond er consensus dat we er rekening mee moesten houden dat mensen nog ouder zouden gaan worden, en inderdaad: twee weken geleden werd gemeld dat de helft van de westers meisjes anno 2013 mag verwachten honderd jaar oud te worden. Chronisch bejaard.

Hoe is dat zo gekomen? Toen Alfred Nobel in 1895 zijn testament opmaakte, was zijn mening dat het kwam door betere geneeskunde. En dus hebben we daarvoor een Nobelprijs. Niks mis mee: artsen doen belangrijk werk. Maar het is niet aan hen te danken dat we zoveel ouder worden. Bijna de helft van de levensduurverlenging is te danken aan riolering en bijna een derde aan de wijkverpleegsters, die mensen thuis uitlegde wat ze moesten doen tegen bijvoorbeeld tuberculose.

Over een kwartier wordt de Nobelprijs voor de Geneeskunde uitgereikt. Zoals gezegd: niks mis mee. Maar ik hoop dat die zal worden toegekend aan iemand die in Bangla Desh bezig is met de drainage van een moeras, of aan iemand die in de sloppenwijken van Cairo een riolering graaft, of aan iemand die een voorlichtingsproject heeft bedacht voor scholen in Bhutan.

Deel dit: