Licht in de duisternis

Het was nog lang onrustig in de Utrechtse binnenstad, op 8 december 1641. Een academisch debat over de leer van René Descartes, die destijds in De Republiek woonde, was totaal uit de hand gelopen, met scheld- en schreeuwpartijen en verhitte discussies na afloop. De introductie van de nieuwe filosofie, waarin een duidelijk onderscheid werd gemaakt tussen de materie en de geest, was niet onopgemerkt verlopen.

Descartes is bekend gebleven. Ik fiets elke dag langs zijn standbeeld. De naam van zijn tegenstander, Gijsbert Voet (‘Voetius’ in zijn Latijnse publicaties), zal vermoedelijk alleen in gereformeerde kringen nog een belletje doen rinkelen – een standbeeld heeft hij bij mijn weten nooit gekregen. Die vergetelheid is niet helemaal terecht, want Voet had ten minste één rake tegenwerping: als de mens zou bestaan uit materie en geest, hoe grepen die dan in elkaar? Hoe kon onze geest, die materieloos zou zijn, de indrukken van onze zintuigen, die wél behoorden tot de materie, verwerken? Hoe kon onze materieloze geest instructies geven aan onze ledematen?

Baruch de Spinoza, voor wie alleen al in Amsterdam twee standbeelden zijn, bood een oplossing: die geest bestond niet. Er is alleen materie. God en de natuur zijn één. Hieruit volgde een hele reeks andere stellingen: dat natuurkunde en theologie eigenlijk één vak waren, bijvoorbeeld, maar ook dat alle traditionele vormen van religie in feite onhoudbaar waren. Het waren standpunten die je ook in de vrij liberale Republiek maar beter in het Latijn publiceerde, zoals Spinoza dan ook deed.

Hij was echter niet de eerste die met deze ideeën in de openbaarheid trad. Dat was de Amsterdammer Adriaan Koerbagh (1633-1669) en die publiceerde ze in gewoon Nederlands. Hij beschouwde het namelijk als zijn missie ervoor te zorgen dat zoveel mogelijk mensen kennis konden nemen van eigentijdse wetenschappelijke ideeën. Eerder publiceerde hij al een juridisch lexicon en toen hij de smaak te pakken had, volgde een theologisch woordenboek, het Bloemhof.

In het Bloemhof vinden we de eerste verwoording van het spinozistische idee dat God en de Natuur één zijn. De macht van God is vooral af te lezen aan de onfeilbare natuurwetten.

Daar liet Koerbagh het niet bij. Nu schreef hij Een licht dat schijnt in duistere plaatsen. Het is in 1668 nog gedrukt, maar de censuur kreeg er lucht van en de auteur werd gearresteerd. Hij werd veroordeeld tot het rasphuis, waar hij na een jaar is overleden. De gehele oplage werd vernietigd, op twee exemplaren na, momenteel in de collectie van het Museum Meermanno.

Een licht dat schijnt in duistere plaatsen is net door Michiel Wielema hertaald in een Nederlands dat de taalpurist Adriaan Koerbagh zou hebben gewaardeerd. Het nawoord is wat beknopt, maar u kunt daarnaast Bart Leeuwenburghs Het noodlot van een ketter lezen, de vorig jaar verschenen, buitengewoon boeiende biografie van Koerbagh. (Ik blogde er al eens over.) Daarin komt ook de vraag aan de orde of Spinoza Koerbagh beïnvloedde, of dat ze misschien in een dezelfde intellectuele kringen kwamen. De twee boeken vormen een mooie kennismaking met zowel het begin van de radicale verlichting als een van de interessantste figuren uit de zeventiende eeuw. Waarvoor eigenlijk best een standbeeld mag worden opgericht.

[Mijn wekelijkse religiecolumn, afgelopen maandag op Sargasso.]

Deel dit:

9 gedachtes over “Licht in de duisternis

  1. mnb0

    De naam Voetius ben ik wel eens tegengekomen, maar ik had niet direct geweten wat de man precies te vertellen had. Dat is blijkbaar onterecht.

    “als de mens zou bestaan uit materie en geest, hoe grepen die dan in elkaar?”
    Deze vraag is een centraal punt in Herman Philipse’s God in the Age of Science. De afgelopen anderhalf jaar heb ik gemerkt dat deze vraag een uitstekend middel is om christenen op de kast te jagen.

    In atheïstische kringen is Adriaan Koerbagh niet vergeten. Voorbeeld:

    http://www.vrijdenkersforum.nl/forum/viewtopic.php?f=12&t=100

    Zijn broer Johannes schijnt niet zoveel geschreven te hebben maar kon blijkbaar zijn mond pas houden toen Adriaan gestorven was. De Gouden Eeuw had zijn grenzen ….

    1. De vraag die Philipse stelt, gaat al terug op Aristoteles. Zoals altijd hebben de Grieken goede vragen gesteld. ’t Zijn hun antwoorden die zo irritant lang hebben rondgezongen.

  2. (Dit is de reactie die ik op Sargasso plaatste. Een deel ervan is niet meer geheel actueel, gezien de opmerking over Aristoteles hierboven)

    Een boeiend stuk! Van Voet en Koerbargh had ik nog niet gehoord, onterecht zo blijkt.

    “Hoe kon onze geest, die materieloos zou zijn, de indrukken van onze zintuigen, die wél behoorden tot de materie, verwerken? Hoe kon onze materieloze geest instructies geven aan onze ledematen?”

    Een centraal vraagstuk in het denken over het menselijk bewustzijn (het komt bijvoorbeeld ter sprake in Daniel Dennetts ‘Consciousness Explained’), dat als ik me niet vergis ook al bij Epicurus ter sprake kwam (die de conclusie trok dat de ziel, net als het lichaam en alles in de wereld, van materie gemaakt moest zijn).

    (Een kanttekening/vraag bij het ‘veilige’ Latijn: de Ethica werden postuum gepubliceerd, dus ik zou denken dat Spinoza niet de vervolging riskeerde die Koerbargh te beurt viel. Of is dat te kort door de bocht?)

    1. Ik denk dat Spinoza een betere inschatting had van de risico’s en wist hoe hij vervolging kon vermijden. Het zal niet alleen aan de taal hebben gelegen. Koerbagh behoorde tot de Amsterdamse elite en kan hebben gemeend dat zijn contacten hem zouden beschermen. Zoals altijd in Holland, stak niemand zijn nek uit.

Reacties zijn gesloten.