MoM | Sceptici, antiquariërs en monniken

Mabillon

Ik heb al eens geblogd over het positivisme, dat wil zeggen de methode van waarnemen, het verzamelen van die waarnemingen, het opsporen van patronen (“wetten”) en het hernieuwd doen van waarnemingen om te zien of het gevonden patroon werkelijk bestaat. De methode, doorgebroken in de zeventiende eeuw en vooral bekend uit de natuurwetenschappen, is zó succesvol dat ze geldt als dé wetenschappelijke methode bij uitstek.

Pyrrhonisme

Voor de oudheidkunde vormde de populariteit van deze methode een bedreiging. Experimenten en waarnemingen van het verleden zijn immers onmogelijk. Ook waren er in de zeventiende eeuw de pyrrhonisten, die heel skeptisch waren over de mogelijkheid het verleden, onwaarneembaar als het was, überhaupt te kennen.

Het positivisme en het pyrrhonisme waren aanleiding om de oudheidkunde stevig te funderen in die materiële neerslag. Degenen die haar het meest bestudeerden, waren de zogeheten antiquariërs. Dat is een duur woord voor verzamelaars van oudheden, zoals munten, militaria, inscripties en gemmen. De antiquarische bestudering van de Oudheid grondvestte het vakgebied steviger en verbreedde het bovendien. Diverse vorsten stimuleerden de wetenschap door zo’n verzamelaar aan te stellen, die een koninklijke collectie moest aanleggen én erover publiceren. Zo was de grote Winckelmann “pauselijk antiquariër”. Ook vormden de antiquariërs de eerste oudheidkundige genootschappen.

Society of Dilettanti

Een voorbeeld is de in 1734 in Groot-Brittannië opgerichte Society of Dilettanti, waarvan de leden samenkwamen om te spreken over Griekse en Romeinse oudheden. Zo wilden ze de goede smaak bevorderen. Onnodig te zeggen dat het ging om rijke heren, want een collectie was een dure zaak.

De leden subsidieerden deze antiquariërs enkele baanbrekende publicaties, zoals een mooi geïllustreerd overzicht van monumenten in Griekenland, dat destijds voor buitenlanders nog niet goed toegankelijk was: The Antiquities of Athens and Other Monuments of Greece van James Stuart en Nicholas Revett, dat verscheen in 1762. Hierdoor maakte West-Europa beter kennis met de Griekse architectuur, want tot dan toe kende men vooral de oud-Romeinse kunst. (Slechts een enkeling kende de Griekse monumenten uit zuidelijk Italië of het Ottomaanse Rijk.)

Ook op het continent ontstonden genootschappen van antiquariërs. Lodewijk XIV richtte in 1701 de Académie des Inscriptions op, met als doel het ontwerpen van classicistische opschriften voor ’s konings medaillons.

De Mauristen

Een heel bijzonder genootschap was de abdij van Saint-Germain-des-Prés in Parijs. Daar hield de Congregatie van Sint-Maurus zich bezig met de wetenschappelijke bestudering van de kerkvaders en heiligen, die voor de rooms-katholieke kerk belangrijk waren en die door protestantse pyrrhonisten gretig onder vuur waren genomen. De vele wonderverhalen en de geringe ouderdom van de middeleeuwse handschriften vormden een makkelijk doelwit.

Een van de Mauristen was Jean Mabillon, die van 1664 tot 1707 in Saint-Germain-des-Prés verbleef en in veel opzichten een gewone oudheidkundige was die aan elke Europese universiteit had kunnen werken. Wanneer hij oude handschriften bestudeerde, keek hij echter niet alleen naar de inhoud maar ook naar de manuscripten als voorwerp. Zo probeerde hij aan de hand van bijvoorbeeld de schrijfwijze vast te stellen of ze authentiek waren. Er waren eerder antiquariërs geweest die dit deden, maar zijn boek De re diplomatica was zo grondig dat het geldt als de grondslag van de paleografie, de wetenschappelijke studie van oude handschriften. Een van zijn aardigste ontdekkingen was dat er handschriften bestonden van vóór 700. Dit betekende dat het pyrrhonistische verwijt dat de handschriften te jong waren om betrouwbaar te zijn, minder steekhoudend was dan aangenomen.

Synthese

Een jongere collega van Mabillon was Bernard de Montfaucon, die tussen 1719 en 1724 een tiendelige reeks L’antiquité expliquée et représentée en figures het licht deed zien: een encyclopedie van oudheden, rijkelijk – hoewel niet altijd fraai – geïllustreerd. Ik ken een bibliotheek waar de reeks is gestolen. Ze is inmiddels namelijk zeldzaam genoeg om kostbaar te zijn. En dat terwijl de reeks ooit in een hoge oplage is gepubliceerd.

Het was een kritisch werk, waarin de auteur harde noten kraakte over de toenmalige antiquariërs, classici en historici. Die zouden niets anders doen dan hun bronnen overschrijven. Ze negeerden bovendien dat de Grieken en Romeinen niet de enige bewoners waren geweest van de Mediterrane wereld. De Franse erudiet probeerde zo onbevooroordeeld mogelijk te zijn en behandelde daarom ook de Egyptische cultuur, die hij weliswaar monsterlijk vond, maar daarom nog niet wilde negeren.

L’antiquité expliquée was een werk van fenomenale eruditie dat alle inzichten samenbracht. Het inspireerde nog vele generaties oudheidkundigen. Winckelmann en Gibbon moeten de delen bijna dagelijks hebben geraadpleegd. Het belang van de antiquariërs was dan ook immens: ze pareerden de pyrrhonistische kritiek.

L’antiquité expliquée diende overigensals voorbeeld voor de beroemde Encyclopédie van de Verlichtingsdenkers Diderot en D’Alembert. Dit is des te opmerkelijker, omdat de filosofen van de Verlichting het antiquarisme vaak maar triviaal vonden.

De Congregatie van Sint-Maurus werd opgeheven tijdens de Franse Revolutie. De laatste eenenveertig geleerden werden in 1792 gefusilleerd.

[Geschiedenis is geen amusement, leuk voor een vrijblijvend stukje in een tijdschrift of een item op TV. Het is een wetenschap. In de reeks “Methode op Maandag” (MoM) leg ik uit wat de oudheidkundige wetenschappen, en de historische wetenschappen in het algemeen, maakt tot wetenschappen. Een overzicht van deze en vergelijkbare stukjes is hier.]

Deel dit:

28 gedachtes over “MoM | Sceptici, antiquariërs en monniken

  1. Tonni de Boer

    De laatste regel De laatste eenenveertig geleerden werden in 1792 gefusilleerd.maakt de eerste [Geschiedenis is geen amusement, leuk voor een vrijblijvend stukje in een tijdschrift of een item op TV. wel weer erg reeel!

    1. Dirk

      Revolutionair Frankrijk bepaalde bij wet dat de Kerk onder gezag van de staat kwam. De clerus moest trouw zweren aan deze wet of het risico lopen gearresteerd te worden.
      De moordpartij vond plaats in het prison des Carmes in september 1792, toen de revolutionairen onder druk stonden (invasie van Oostenrijk en Pruisen, angst voor binnenlandse complotten). Eén voor één werden de geestelijken voorgeleid. Wie zijn trouw aan de Kerk van Rome bevestigde, werd onmiddellijk neergestoken, aldus Wikipedia.

      1. Martijn

        Dirk heeft gelijk: men was bang voor koningsgezinden, anti-revolutionairen, en pausgezinden. In elk geval was men bang voor iedereen die niet pro-revolutie was. Dit werd nog aangewakkerd door de inval van de Oostenrijks-Pruisische Troepen, valk daarvoor. Op verschillende plekken in Parijs (en daarbuiten) zijn in de eerste week van september honderden mensen vermoord. In het Carmelietenklooster zijn tenminste 116 religieuzen gefusilleerd. In totaal zijn er door deze “septembriseurs” tenminste 1300 mensen vermoord in Parijs alleen al.
        Zie: https://fr.wikipedia.org/wiki/Massacres_de_Septembre

        1. Medellín, 10 augustus 2020

          @ Martijn, Dirk en eveneens FrankB

          De verwijzing door Martijn naar de wikipagina over de Massacres (meervoud) van september 1792 laat weinig twijfel bestaan over de beestachtige ¨methodes¨ die de dames en heren ¨revolutionairen¨ erop nahielden. Niet alleen wat hun eigenmachtig optreden aangaat en de eigenrichting die zij toepasten. De uitleg die op de genoemde webpagina gegeven wordt, en goeddeels ontleend aan het werk van Frédéric Bluche (* 1951), (re: https://fr.wikipedia.org/wiki/Fr%C3%A9d%C3%A9ric_Bluche ), alsook de gedetailleerde prenten van de gruwelijkheden die de dames en heren ¨revolutionairen¨ zich permitteerden, onder meer tegenover de priesters die Jona in herinnering brengt, nemen wat mij betreft de geringste twijfel weg over hoe die arme lieden en anderen (waaronder prinses de Lamballe) aan hun verschrikkelijke einde gekomen zijn.

          Het spijt mij voor enthousiaste supporters van het ideaal van revolutionaire omwentelingen, en in mijn vak heb ik er enkele letterlijk ¨aan den lijve¨ ervaren, maar ik geef de voorkeur aan andere ¨methodes¨ van sociaal-economische ontwikkeling.

          Ik citeer nog even uit de tekst die door Martijn boven water gehaald is en vertaal die ook even:

          quote
          Les septembriseurs tuent principalement à l’arme blanche (haches, piques, coutelas), mais certains prisonniers sont victimes d’assommades (avec bûches, massues, outils divers, battes à plâtre)118, ce qui fit surnommer les massacreurs « bûcheurs ».
          unquote

          In mijn vertaling:

          quote
          De ¨September-moordenaars¨ doden voornamelijk met messen (bijlen, pikhouwelen, kapmessen), maar sommige gevangenen (118 in getal) zijn het slachtoffer van ¨knock-out¨ of bewusteloos meppen (met houtblokken, knuppels, diverse gereedschappen, gipsknuppels), waardoor de moordenaars de bijnaam “houthakkers” hebben gekregen.
          unquote

          Opdat wij niet vergeten.

          Kijkt u .sv.p. nog even met aandacht naar de ¨pers-plaatjes¨ uit die tijd om een beeld te krijgen van de mentaliteit onder de dames en heren revolutionairen toen:

          https://fr.wikipedia.org/wiki/Massacres_de_Septembre

  2. Martin

    Het is niet alleen de oudheidkunde die onder het positivisme lijdt.

    Zie bv https://www.nrc.nl/nieuws/2020/08/07/conservatieven-gebruikten-vrijheid-om-de-democratie-te-beknotten-a4008146

    Dat gaat over politieke theorie, dwz hoe er in het verleden over politiek is gedacht (Hobbes etc). Er is positieve vrijheid (volk kiest de regering) en negatieve vrijheid (ik wordt vrij gelaten om te doen wat ik wil). De Dijn vindt dat het fout is gegaan met de ontwikkeling van ons begrip van vrijheid, dankzij de conservatieven zoals Burke, maar waarom is dat eigenlijk fout? Je kunt wel zeggen “vrijheid en democratie”, maar gaan die twee wel samen? Is politieke theorie een onderdeel van geschiedschrijving, of kunnen we er iets uit concluderen?

    1. FrankB

      Moet men eerst vrijheid en democratie fatsoenlijk definiëren.
      Wie het wil proberen wens ik veel succes.

      Leus van de NSDAP rond 1930: Arbeid, Vrijheid en Brood.
      De officiële naam van Oost-Duitsland: Duitse Democratische Republiek.

      “Is politieke theorie een onderdeel van geschiedschrijving, …..”
      Niet noodzakelijkerwijs, want politieke theorieën kunnen ook op het hier en nu worden toegepast.

      “of”
      Hoezo of? Waarom niet “en”?

      “kunnen we er iets uit concluderen?”
      Ja hoor – dat klimaatverandering politieke en sociale structuren kan bedreigen, bijvoorbeeld. Daarom zouden conservatieven op GroenRechts moeten stemmen. Helaas geven vele conservatieven de voorkeur aan symptoombestrijding.

      1. Martin

        In het interview staat ” Conservatieven hebben de mislukking van de Franse Revolutie geïnstrumentaliseerd om democratisering te vertragen, helemaal toen het idee ontstond dat echte politieke vrijheid niet kan bestaan zonder een zekere economische gelijkheid. Het was voor hen onaanvaardbaar dat een overheid zo diep zou ingrijpen in wat zij zagen als hun fundamentele vrijheden: het kunnen beschikken over hun eigen bezit. De staat moest dus op afstand worden gehouden.”

        Als democratie betekent dat de meerderheid het gewoon voor het zeggen heeft, dan krijg je een sociale revolutie: er moet economische gelijkheid zijn.

        De D van Demokratische in DDR was cynisch. De staat belichaamt de volkswil, dus is het een dictatuur, dat soort logica.

        1. FrankB

          “In het interview staat ….”
          Heel fijn, maar daar hebben we nog geen behoorlijke definities mee.

          “De D van Demokratische in DDR was cynisch.”
          Eh ja, dat was de clou van dit voorbeeld. Het cynisme was mogelijk doordat, u raadt het vast al, er geen behoorlijke definitie van is.
          Zelf geef ik de voorkeur aan die van Karl Popper:

          “how is the state to be constituted so that bad rulers can be got rid of without bloodshed, without violence?”

          https://www.economist.com/democracy-in-america/2016/01/31/from-the-archives-the-open-society-and-its-enemies-revisited

          De opstand van 1953 liet zien dat de DDR geen democratie was. Maar ik zal niet beweren dat dit een algemeen aanvaarde definitie is.

          Het punt van mijn vorige reactie is natuurlijk: van te voren staat helemaal niet vast dat het antwoord op uw vraag “gaan die twee [vrijheid en democratie] wel samen?” negatief moet zijn, zoals u wel suggereert.

          “In het interview staat ….”
          blijkbaar niet wat de geinterviewde onder vrijheid en onder democratie verstaat, dus haal ik er mijn schouders voor op.
          Ik bedoel maar – wat heeft het voor zin om over kracht en versnelling te gaan praten als we geen flauw idee hebben wat die twee betekenen? Toch hebt u er geen enkel probleem mee als het over niet-natuurkundige begrippen gaat.
          Zo wordt het nooit wat met de sociale wetenschappen – alleen ligt dat dan aan amateurs als u. Dus kom op met die definities of ik heb alweer een reden om een reactie van u niet serieus te nemen.

  3. Huibert Schijf

    Een heel idee van @JLendering om aan de pro-wetenschappelijke antiquariiërs aandacht te besteden. Ze doen denken aan middeleeuwse alchemisten die weliswaar geen goud vonden, maar wel de basis hebben gelegd voor latere scheikundige experimenten. Overigens heb ik op de universiteit geleerd bij positivisme te denken aan de vroeg-negentiende-eeuwse Fransman Conte die ook het woord sociologie heeft bedacht. Conte gebruikte de term positivisme voor zowel insluiting (de beoefenaren van de wetenschappelijk methode), als uitsluiting van filosofie, theologie en het esoterisch gedachtegoed. Ik geloof dat tegenwoordig het positivisme aan de verliezende kant staat. Tja.

    1. (1)
      Ik gebruik het woord “positivistisch” inderdaad anachronistisch.

      (2)
      Misschien moeten we een woord “protowetenschappelijk” bedenken ter typering van het antiquarisme (proto-archeologie), alchimie (proto-scheikunde) en historisch-geïnteresseerde auteurs tussen Herodotus en pakweg Gibbon (proto-historici).

      1. Huibert Schijf

        Beste Roger Van Bever u hebt volkomen gelijk. Auguste Comte is de naam. Op het ogenblik is het in mijn huis 32 graden. Dat is niet goed voor mijn geheugen.

        1. Zeer te begrijpen, Huibert. Het is bij ons hetzelfde. Ondanks alle dichte gordijnen
          in de serre, waar de zon ongeveer een halve dag op schijnt, was het vanochtend om 08.00 uur al 26 graden op de thermometer in de meestal koele woonkamer. Mijn vrouw en ik lopen er als zombies bij en komen tot niets. Als dit de toekomst wordt, dan staat er ons nog wat te wachten.

  4. sara

    Hier zit ook een halve zombie.
    Ik zag woorden als ‘geschiedenis’, ‘geschiedeniswetenschap’ en democratie. En er borrelde heel wat op, maar de puf ontbreekt.
    Het had te maken met dat geschiedenis an sich van iedereen is. Dus ja, amusement, populaire tijdschrifjes. En daarnaast is er de geschiedeniswetenschap. Dat zijn twee verschillende dingen an sich. Het een hoeft het ander niet in de weg te staan. Maar het lijkt me niet vruchtbaar dat geschiedwetenschappers zich het onderwerp (moreel) toeeigenen
    Democratie is slechts een systeem om uitwassen in een samenleving te bestrijden. De enome kloof tussen arm en rijk in de zgn. democratische landen geeft aan dat dat niet echt lukt op dit moment. Global capitalism, dankzij ‘The Code of Capital’, onttrekt zich aan de democratische spelregels. De zomers worden steeds heter …
    Ik laat het hier maar bij voordat het echt onzin wordt.

    1. Frans

      Geen onzin. Alleen in een dictatuur is de kloof tussen rijk en arm natuurlijk nog groter: ik denk aan lieden als Mobutu en Mugabe die miljoenen hadden vergaard terwijl het volk in armoe leefde.

  5. Frans

    Even bijdehand doen om jullie wakker te houden: als jullie halve zombies zijn, wat is dan de andere helft?

  6. frayek

    ‘Op 16 augustus 1968 viel in mijn handen een boek van een zekere abt Vallet, Le manuscrit de Dom Adson de Melk, traduit en français d’après l’édition de Dom J. Mabillon (Aux Presses de l’Abbaye de la Source, Paris, 1842). Het boek, slechts van behoorlijk armzalige historische aanwijzingen voorzien, beweerde een trouwe reproductie van een manuscript uit de veertiende eeuw te zijn…’. Moest eerst bijkomen van het lachen voor ik verder kon lezen.
    Die Mauristen waren overigens Benedictijnen, de orde waar ook Adson van Melk toe behoorde.

  7. Michiel Verweij

    Naast de Mauristen verdienen ook de Bollandisten een eervolle vermelding. Deze groep Antwerpse jezuïeten begon met de historisch-kritische uitgave van alle heiligenlevens en volgde daarbij vooruitstrevende methoden inzake bronnenpublicatie, teksteditie enz. Het eerste deel verscheen in Antwerpen in 1643, men is inmiddels aan begin december beland. Een deel van het werkmateriaal bevindt zich in de Koninklijke Bibliotheek van België in Brussel en werd onlangs gecatalogiseerd. Zie ook het artikel van Nathalie Roland en Michiel Verweij, ‘Entre trésors et archives’, gepubliceerd in In Monte Artium in 2018 en toegankelijk in open access.

    1. Hartelijk dank voor de verwijzing naar uw artikel. Heb het meteen gedownload. Wat gul van Brepols om van het tijdschrift een open acces te maken! Vroeger waren ze daar niet zo scheutig mee. Of is het de Albertina die het financiert? Ik heb in 1968 al mijn stages gedaan in en heb aan de Kunstberg/ Mont des Arts de beste herinneringen. Ik heb er menige uren met mijn eerste vriendin doorgebracht en over de stad uitgekeken. De titel van het tijdschrift is ook heel leuk!

Reacties zijn gesloten.