Wetenschapsfraude in 1498

Renaissance-geleerde, niet per se Giovanni Nanni (Liebieghaus, Frankfurt)

In 1498 publiceerde een geleerde monnik uit Viterbo, Giovanni Nanni (1432-1502), zeventien delen met Commentaria super opera diversorum auctorum de antiquitatibus loquentium, ofwel “Commentaren op de werken van diverse oudheidkundige auteurs”. Het ging om aantekeningen bij materiaal dat hij deels had gekregen van een Armeense monnik en deels had aangetroffen in een bibliotheek in Mantua.

Het was voor de geleerden van die tijd volkomen nieuw, al waren de auteursnamen Berossos en Megasthenes vertrouwd en waren uit hun oeuvre zelfs wat fragmenten bekend. Ook Manethon was een oude bekende: verschillende antieke auteurs verwezen naar zijn Egyptische geschiedenis. De vondsten vormden een sensatie, aangezien onder de herontdekte teksten beschrijvingen waren van gebeurtenissen waarbij het Joodse volk betrokken was geweest. Talloze Bijbelpassages waarvan de historische betrouwbaarheid in twijfel was getrokken, vonden nu onafhankelijke bevestiging, zodat het gelijk van de Kerk was vastgesteld.

Bovendien formuleerde Nanni als eerste westerling een principe dat sindsdien door alle historici wordt gehanteerd: primaire bronnen zijn in principe betrouwbaarder dan secundaire. Een primaire bron is een tekst die de directe neerslag vormt van een historische gebeurtenis, zoals een archiefstuk, de notulen van een vergadering of een ooggetuigenverslag. Secundaire bronnen daarentegen zijn gebaseerd op het oeuvre van eerdere auteurs.

Zo wees Nanni erop dat de veelgelezen Romeinse historicus Tacitus, die zich in zijn Historiën onvriendelijk had uitgelaten over de Joden, slechts een secundaire bron was, die zijn informatie ontleende aan het geschiedboek van de eerdere Alexandrijnse schrijver Apion. Tacitus was dus op z’n best zo goed als Apion. Manethon was daarentegen een Egyptische priester die archieven had bestudeerd en daarin primaire, contemporaine getuigenissen had aangetroffen. Op soortgelijke wijze was Berossos werkzaam geweest in de bibliotheek van Babylon. Nanni’s tijdgenoten konden dus veilig vertrouwen schenken aan de door hem ontdekte teksten.

Als iets te mooi is om waar te zijn, is het meestal ook niet waar. Er kwam al snel kritiek op Giovanni Nanni, die wel érg veel teksten had ontdekt, die alle de betrouwbaarheid van de Bijbel bevestigden. Sommige informatie oogde bizar, zoals de bewering van de Babylonische schrijver Berossos dat de tien verloren stammen van Israël waren verhuisd naar Spanje (het vaderland van paus Alexander VI), of de constatering dat Noach, onder de naam Janus, koning was geweest van Italië. En wat te denken van Berossos’ vermelding van de stichting van Lyon, 210 jaar na zijn dood? Of de bewering, gevonden in het herontdekte geschiedwerk van Manethon, dat Osiris een vorst was en geen god, en in lang vervlogen tijden de mensheid zou hebben onderricht in Nanni’s geboortestad Viterbo?

De discussie over Nanni’s betrouwbaarheid hield tot ver in de zestiende eeuw aan, en hoewel bijvoorbeeld Luther in de authenticiteit van het materiaal bleef geloven, won de twijfel terrein. Tijdens het debat werden tal van wetenschappelijke inzichten aangescherpt. Zo moest, om de chronologie van Nanni’s bronnen te toetsen, worden uitgezocht hoe de antieke kalenders werkten, iets wat werd gedaan door de Scaliger over wie ik al eens blogde.

Ook moesten regels worden geformuleerd waarmee authentieke teksten konden worden onderscheiden van niet-authentieke. Het resultaat hiervan was dat kon worden vastgesteld wanneer welke schriftsoorten waren gebruikt, en dit leidde weer tot de teleurstellende ontdekking dat alle manuscripten die waren geschreven in de heldere “Romeinse” letter, in feite stamden uit de negende eeuw.

Toch was de vooruitgang die op dit punt werd geboekt belangwekkend, want juristen konden de resultaten toepassen om bijvoorbeeld vervalste middeleeuwse privileges te ontmaskeren. Het onderzoek naar de authenticiteit van Nanni’s teksten leidde zo tot allerlei wetenschappelijke vernieuwingen.

De consensus was uiteindelijk dat de Italiaanse geleerde een vrome vervalser was geweest, die had geprobeerd de Bijbel als historische bron te redden door de waarheid te liegen. Alleen de poëzie van de Romeinse dichter Propertius die hij claimde te hebben ontdekt, is authentiek gebleken.

Ook op een ander punt heeft Giovanni Nanni gelijk gekregen. Er bestaat inderdaad verschil tussen primaire en secundaire bronnen. Dit maakt hem in feite tot de vader van de wetenschappelijke geschiedvorsing én, vanzelfsprekend, geschiedvervalsing.

[Een licht bewerkt stuk uit mijn boek De klad in de klassieken. U bestelt het boek eventueel hier.]

Deel dit:

4 gedachtes over “Wetenschapsfraude in 1498

  1. Ik zou dit stukje toch anders betitelen. Want Nanni was inderdaad vernieuwd door op de waarde van bronnen(onderzoek) te wijzen. Maar wat hij er mee deed was zo normaal als de wereld oud was. bronnen verzinnen was namelijk volkomen ‘bon ton’, vooral als het ging om aantonen dat een claim (op eigendom meestal) gefundeerd werd door een oude (lees: vervalste) stichtingsakte door een zo oud mogelijke ‘historische’ figuur. De ‘donatio Constantini’ is er een van, maar elke vorst en elk klooster waren dat al eeuwen gewoon te doen.

  2. Een illustratie kan ook een bron zijn, zeker als bekend is uit welke tijd hij stamt. En dat geld ook voor standbeelden of ander beeldhouwwerk, zoals het bij dit artikel afgebeelde reliëf dat uit het Museo Civico Medievale in Bologna komt. Jona schrijft dat de erin afgebeelde personen geleerden uit de Renaissance voorstellen. Nu is er te twisten over wanneer de Renaissance ‘begon’. Velen menen dat de dichter Petrarca (1304-1374) en de verhalenverteller Boccaccio (1313-1375) de eerste Renaissance vertegenwoordigers zijn en dat die ook in die tijd in Noord en Midden Italië van start ging en pas ergens in de 16e eeuw naar onze streken doorsijpelde. Dat is echter nogal simpel gesteld. Het feit dat Italiaanse humanisten, van wie Petrarca één van eerste exponenten geacht wordt te zijn, zich gingen verdiepen in de klassieken en zo een hele verandering in het denken over van alles en nog wat in gang zette is al wat overdreven. Dat gebeurde in de 9e en 12e eeuw ook al. Die perioden zijn dan ook wel, respectievelijk, de Karolingische en de Twaalfde-eeuwse Renaissance genoemd. Ik vind dat allemaal nogal dubieus. Het was toch een beweging die alleen binnen de elite voet aan de grond had en die aan de andere kant ook door anderen binnen diezelfde elite werd bekritiseerd als zijnde te heidens en ketters. Persoonlijk vind ik dat pas aan het eind van de 15e eeuw zich in het zuiden door een combinatie van invloeden een zichtbare verandering in het leven van ook anderen dan die elite begon af te tekenen. En dat zou pas met de eerste verschijnselen van het protestantisme ook voor het noorden gaan gelden. Voor de rest was de maatschappij tussen ca 800 en ca 1550 nog gewoon ‘middeleeuws’. Het is ook niet voor niets dat het reliëf in Bologna in het middeleeuwse kunstmuseum berust. In Italië zelf beschouwen ze dit dus niet als Renaissance geleerden, maar gewoon studenten tijdens een college aan één van de faculteiten van de universiteit van Bologna die al in1088 werd gesticht. En het dateert uit ongeveer 1385.

    1. mnb0

      “Het was toch een beweging die alleen binnen de elite voet aan de grond had en die aan de andere kant ook door anderen binnen diezelfde elite werd bekritiseerd als zijnde te heidens en ketters.”
      Tja, maar is dat ooit anders geweest? Kunt u uitleggen waarom en hoe de Tomtom in uw auto op de Relativiteitstheorie is gebaseerd en niet op de Newtoniaanse Mechanica? Ik niet en ik weet nog wel zo’n beetje hoe de Relativiteitstheorie in elkaar zit.
      Het is terecht dat uw aandacht vraagt voor het onderscheid tussen de elite en de rest van de maatschappij, maar daarmee is de elite nog wel van belang.

      1. henktjong

        Wat ik ermee wilde zeggen (en ik dacht dat ik dat niet uit hoefde te leggen) is dat de 14e eeuw en ook een groot deel van de 15e eeuw, zelfs in Italië niet echt gekarakteriseerd kan worden als ‘de’ Renaissance, in de zin van een breed herkenbare verandering in cultuur en maatschappij. Iets wat bewijsbaar slechts in kleine kring opgang deed (en dat was ook in de 9e en 12e eeuw het geval) kun je niet als naam voor een historische periode gebruiken. Ik weet dat ik daarin afwijk van historici die mij vooraf gingen, so sue me.,,;-)

Reacties zijn gesloten.