
Het bovenstaande mozaïek fotografeerde ik in het Folklore-museum in Amman maar het is afkomstig uit Jerash, het antieke Gerasa, een enorme ruïnestad in het noordwesten van Jordanië. Meer specifiek: ze komen uit de zesde-eeuwse kerk van de heiligen Elias, Maria en Soreg. De afbeelding is niet heel ingewikkeld: twee patrijzen, waarvan één in een kooitje.
Ik heb ze wel vaker gezien, meestal in het oostelijk Middellandse Zee-gebied, maar ook in Italië. Ik begrijp echter dat het motief is ontleend aan de klassieke wereld: stoïcijnse filosofen als Seneca en neoplatonisten als Porfyrios vergeleken de menselijke ziel met een vogel in een kooi. Het verlangen van de vogel om weer langs de hemel te kunnen vliegen is hierbij te vergelijken met het verlangen van de ziel om weer vrij te zijn en naar zijn hemelse oorsprong terug te keren.
Dat laatste lukt natuurlijk alleen als de ziel los komt van het lichaam en dat is een andere manier om te zeggen dat je ervoor moet sterven. Ik zou het motief hebben verwacht op begraafplaatsen, maar ik ken het alleen uit kerken. Voor wie een verklaring weet: de commentaarruimte staat voor u open.
[Dit was de 282e aflevering in mijn reeks museumstukken; een overzicht is hier.]
Waarschijnlijk wordt hier in beeld gebracht Jezus Sirach 11:30 e.v.: Als een lokpatrijs in een kooi, zo is het hart van de hoogmoedige en hij loert als een belager op uw val; listig verdraait hij goed tot kwaad en zelfs het kostbaarste bederft hij (Willibrordvertaling)
Er is ook nog wel wat anders over te zeggen. Zo is er een schilderij van Titaan, Venus en Cupido in het Uffizi, waar in de vensterbank een patrijs is afgebeeld,
‘Want daer is geen dingh bequaemer noch dat meer past, om de ongemaetighde Wellust en ongetoomde Geylheyt te vertoonen, als de Patrijs, diewelcke wel dickwijls van sulcken rasernie, in’t bij een komen, is aengehitst, en door soodaenighe ongemanierde Geylheyt ontsteken, dat het Manneken dickwijls de eyren breeckt, die ’t Wijfjen broet, wesende daer door in ’t broeden verhindert en verlet om sich daer mede te paeren’
zoals D.P. Pers schrijft in zijn vertaling van Cesare Ripa’s Iconologia.
De Christelijke kerken zijn altijd druk met de zegeningen van het hiernamaals en de zonden van het hiernumaals. Ook: ‘Gedenk mensch, dat Gij stof zeit en tot stof zult wederkeren.’ Dood en verlossing zijn kernboodschap, culminerend in de kruisdood.
Ik ga mee met Meijer Hof, en vermoed dat “memento mori” ook een onderdeel van de boodschap is.
De bovenstaande reacties verklaren niet waarom het motief wel in kerken, maar niet op begraafplaatsen te vinden is.
Aangezien ik geen christen ben en de afgelopen decennia nogal wat moeite heb gedaan mij te ontdoen van allerlei ongewenste christelijke invloeden op mijn denken waag ik me er niet aan. Het hele motief zegt mij letterlijk niets; zonder JL’s uitleg had ik de betekenis nooit beseft.
Ik ook niet! Maar de mozaiek is weer prachtig. Jona weet de fraaiste fotoos te laten zien!
Der von Kürenberg dichtte:
Ich zoch mir einen valken
mere danne ein jar.
Dat waren nog tijden, toen in het Middelhoogduits de comparatief met varianten van dan en in het Middelnederlands met als gangbaar was.
Opvallend is het beeld van de vogel voor de mens in de Psalmen. Zie deze zoekactie op de site van de Herziene Statenvertaling: https://herzienestatenvertaling.nl/teksten/zoeken/?string=Vogel&mode=EXACT&range=PSA
En het gaat ook over de strik van de vogelvanger. Het beeld intrigeert mij. Wat wil nu het precies zeggen? Wat is de achtergrond.
De psalmen zijn de hele christelijke traditie door van groot belang geweest.
Die strik van de vogelvanger staat voor de duivel.
Het idee gaat nog verder terug: in de Oud-Egyptische mythologie stijgt de “ka” als een vogel op uit de mummie. (Misschien komt daar het idee van die phoenix vandaan.) En hier zie je de afbeelding dus wel in een graf.
Waarom bij de christenen dan in een kerk? Ik doe er een gooi naar: omdat de ziel de kerk nodig heeft om tot verlossing te komen. Gekooide vogel=zondige mens, vrije vogel=bevrijde mens en de kerk is de plek waar dat gebeurt.
Ik geloof zonder meer dat het klopt dat Seneca de vergelijking maakte, maar toch verbaast het mij: Stoïcijnen zijn toch juist materialisten die geloven dat de ziel met het lichaam gelijk valt? Het zal dan eerder een Platoonse (of Orphische) invloed op Seneca zijn gedachten zijn geweest dan een die voortkomt uit de Stoa lijkt mij. Ik ben benieuwd waar ik dit terug kan vinden :).
Ik denk dat je twee jaar geleden met “The great chain of being” (8 juli 2016) en daags erna “Zwagermans mystiek” (9 juli 2016) de richting van beantwoording hebt gegeven.
In de voorlaatste alinea’s van het eerste stuk leg je via Plotinos het verband met het christelijk geloof.
Aernout Witteveen, Hebt u misschien in de jaren ‘60 chemie gestudeerd in Utrecht?
Nee, maar wel filosofie in de jaren ’70 in Amsterdam.
Dank. Arnout Witteveen was een studiegenoot van mij destijds. Sindsdien nooit meer iets vernomen. Zo gaat dat. Nu meende ik zomaar een lijntje te vinden.
Ik geniet al jaren van de blog van Jona. En zeker ook van de reacties en commentaren.
Groet,
Klaas Hielkema
Ik vind het ronduit moeilijk, Jona. De patrijs zou in de christelijke iconografie een tweeledige betekenis hebben, enerzijds het symbool voor Kerk en Waarheid, anderzijds in een meer algemene betekenis een verschijningsvorm van de Duivel. https://rjh.ub.rug.nl/groniek/article/viewFile/16251/13741
Verder vond ik ook ergens (maar ik ben de referentie kwijtgeraakt) dat de patrijs symbool staat voor verleiding en geilheid en vrouwelijke werkkracht. (zie ook Jos Houtsma)
Maar dan zit je nog met die tweede niet gekooide vogel. Wat doet die daar? Ik las ook dat een kooi natuurlijk ook kan beschouwd worden als een bescherming tegen de boze buitenwereld.
Zowel de stoïcijnen als de epicuristen zagen de ziel (psychè) van de individuele mens als evenzovele afspiegelingen van de kosmische Ziel (pneuma) en ze zagen het als een onbeschreven blad waarop wij onze kennis verder konden ontwikkelen via het sensualisme en de empirie, maar ze beschouwden de ziel naast andere abstracte begrippen als louter materieel. De Epicuristen waren daarin duidelijk: met het lichaam viel ook de ziel uiteen en dat was het dan.
In principe waren de stoïcijnen even materialistisch (dus de ziel verschilt in dat opzicht niet van het lichaam). Echter als je Seneca’ s brieven aan Lucilius leest (zie de vertaling van Vincent Hunink van brief 114), dan lijkt het er wel op dat voor Seneca de ziel leidinggevend is (soms ten goede enn soms te kwade) voor het lichaam is maar dat zij altijd een materiële eenheid vormen (dat van de ziel als vogel in een kooi, scheidbaar van het lichaam was mij onbekend bij Seneca) wel natuurlijk bij Plato en de neoplatonisten. Ik deel hierin de verwondering van klokwerk2013.
Referentie Vincvent Hunink: https://www.vincenthunink.nl/documents/seneca_ep114Herm.htm
In zijn Cassiciacumdialoog “Contra academicos” II,2,3,7 plaatst Augustinus twee begrippen naast en tegenover elkaar: filokalie en filosofie, resp. de liefde voor de schoonheid (‘amor pulchritudinis’) en de liefde voor de wijsheid (‘amor sapientiae’). Idealiter -in Augustinus’ Plotiniaans christelijk angehauchte ‘civitas Dei’- zijn beide de zijden van dezelfde medaille maar helaas, in onze door de zonde besmette werkelijkheid van alledag is de filokalie vervreemd van haar zuster omdat ze zich inlaat met alleen maar het aardse schone. In dit verband gebruikt Augustinus het beeld van de kooi om die vervreemding daarmee -à la Aesopus, aldus A.- te verduidelijken: gelokt door de lijmstok van de lust heeft filokalie zich in de kooi van het aardse laten opsluiten, terwijl haar zuster als ‘freischwebende’ filosofie deze ‘Verelendung’ weliswaar waarneemt maar welbeschouwd niet in staat is haar daaruit te bevrijden.
Hiermee wil ik uiteraard helemaal niet beweren, dat dit mozaïek Augustinus’ metafoor visualiseert, wel dat het in een uitgave van “Contra academicos” als illustratie in ieder geval niet zou misstaan.
Bedankt voor deze interessante informatie.