Byzantijnse krabbel (10): Een IJslander in Constantinopel

Een generaal en zijn lijfwacht (elfde-eeuwse fresco uit de St.Nikolaas-kerk in Myra)

IJsland, in het uiterste noordwesten van Europa, zal niet de eerste plaats zijn om informatie te zoeken over Constantinopel, in het uiterste zuidoosten. Maar toch: een oudheidkundige moet álles bekijken, want dataschaarste is zo’n beetje de definiërende trek van zijn werk. Dat geldt ook voor mediëvisten.

Vanaf de tiende eeuw had de keizer van het Byzantijnse Rijk een lijfwacht die voor een groot deel bestond uit Noormannen. Dit was niet ongebruikelijk. Julius Caesar had zich al laten begeleiden door een groep Germanen en de keizers van het Julisch-Claudische huis hadden Bataafse troepen om hen te bewaken. Latere vorsten namen andere Germanen in dienst. Het voordeel van een lijfwacht van “barbaren” was dat ze in de hoofdstad geen contacten hadden en de taal slecht spraken, zodat ze alleen loyaal waren aan de keizer zelf. Zo ook dus de Byzantijnse vorst, die noordelingen in dienst nam: de Varangiaanse Garde.

De grootste leverancier van soldaten lijkt het Grootvorstendom Kiev te zijn geweest, een staat die was ontstaan doordat Noormannen handel dreven over de Dnjepr en de daar wonende Slavische volken aan zich hadden onderworpen. Via Kiev kwamen soldaten – deels Slavisch, deels Germaans, deels Noords – naar Constantinopel. Ze worden bij verschillende gelegenheden vermeld als elitetroepen.

Eén van hen was Bolli Bollason, die wordt genoemd in de IJslandse tekst die bekendstaat als de Laxdæla saga. Via Noorwegen en Kiev reisde hij naar Constantinopel, waar hij als officier diende in de Varangiaanse Garde. Zijn broodheer zal keizer Romanos III (r.1028-1034) zijn geweest, wat betekent dat Bolli deel zal hebben genomen aan een expeditie naar Aleppo die zó ernstig mislukte dat het Byzantijnse leger desintegreerde. De keizer keerde uitsluitend behouden terug doordat zijn lijfwachters niet deserteerden. Wat misten ze immers anders, vér in het oosten, waar ze de taal niet spraken en de weg niet kenden? Beter de keizer trouw te blijven dus.

Enkele jaren later reisde Bolli weer naar IJsland. De Laxdæla saga vermeldt:

Hij nam veel schatten mee en veel kostbare juwelen die hoogwaardigheidsbekleders hem hadden geschonken. Toen hij thuiskwam van zijn reis, was Bolli een geweldige verschijning: hij droeg slechts scharlaken kleding en bont, zijn wapens waren versierd met goud en men noemde hem “Bolli de Grote”.

Hij ontscheepte, vertrouwde zijn schip toe aan zijn bemanning en vertelde zijn metgezellen dat hij naar zijn thuisland ging in het westen. Te paard ging hij van boord, met twaalf gezellen, gekleed in scharlaken kleren, gezeten in vergulde zadels. Bolli was de eerste onder zijn getrouwen. Hij droeg pelzen kleren – een geschenk van de vorst van Garth – en een scharlaken mantel. Aan zijn gordel hing [het zwaard] Voetbijter, gestoken in een goudbeslagen schede, met een gouden gevest. Bolli droeg een vergulde helm op zijn hoofd en aan de arm een rood schild met daarop een ruiter geschilderd. Zoals in die verre landen gebruikelijk is, had hij een dolk bij de hand, en als hij ergens zijn intrek nam, bleven de vrouwen maar naar Bolli en zijn getrouwen kijken.

Bolli commandeerde een eigen legeronderdeel en is niet representatief voor de gewone manschappen van de Varangiaanse Garde, maar ongetwijfeld zullen ook zij, als ze thuis kwamen, opvallend rijk zijn geweest. En ook hun verhalen moeten grote indruk hebben gemaakt, zijn doorverteld en zijn verbeterd. Of een Bolli werkelijk alleen maar goud en scharlaken textiel droeg, staat te bezien, maar het vertelt veel over de weelde die verhalenvertellers associeerden met het Byzantijnse Rijk – tot in IJsland aan toe.

Deel dit:

7 gedachtes over “Byzantijnse krabbel (10): Een IJslander in Constantinopel

  1. Rudmer Koopal

    Als Varanger werd je vooral ‘rijk’ als de keizer stierf. Varangers hadden het recht na de dood van de keizer de schatkamer te mogen bezoeken en al het goud wat ze konden dragen mee te mogen nemen (‘polutasvarf’). Harald Hadrada had het geluk dat toen hij Varanger was drie keizers stierven.
    Van het dagelijks Varangerbestaan werd je dan ook niet rijk. Wat je verwierf tijdens roof- en plundertochten werd meestal weer uitgegeven. 2/3 van de Varangers keerden niet terug. Varanger werd je vooral omdat je geen bron van inkomsten had. Aan het einde van de elfde eeuw waren het gek genoeg vooral Angelsachsen en Normandiërs en geen Noormannen of Rus meer.
    De verhalen van de terugkomers in Scandinavie en IJsland waren kennelijk geen aanleiding om massaal als Varanger dienst te nemen.

  2. Marcel Meijer Hof

    Wat leuk toch: Zwervend door de Macedonische dynastie las ik, dat Byzantium twee korte periodes heeft gekend waarbij twee keizerinnen (zusters) op de troon zaten. Ik vermeld het hier omdat ik vind dat het wel in bredere kring bekend mag worden.

  3. Luit van der Tuuk

    Spannend zijn ook de belevenissen van de IJslandse avonturier Thorstein ‘Galjoen’ die naar Constantinopel was gekomen om er in dienst te treden bij de keizerlijke garde (dus niet vanuit het Slavische gebied, maar vanuit IJsland). Het verhaal is naar IJslandse snit gemodelleerd, maar geeft toch een kijkje in het leven in Constantinopel.
    De toehoorders van deze vertelling zullen zich vrolijk hebben gemaakt over de slimheid van de overspelige Byzantijnse vrouw Spes. De manier waarop zij telkens weer haar jaloerse echtgenoot wist te misleiden door haar minnaar Thorstein op het laatste nippertje te verstoppen is ronduit humoristisch. Dit relaas, dat leest als een klucht met een hoog John Lanting-gehalte, is opgenomen in de Saga van Grettir de Sterke.

    1. Frans

      Dat vermoeden had ik al toen ik de zin las over “in de hoofdstad geen contacten”. Natuurlijk ontstonden er contacten tussen de stoere Noormannen en de oosterse schoonheden!

  4. Luc Vanbrabant

    Heel interessant, maar… De Laxdæla-sage of saga van het volk van Laxardal is een Ijslandse familiesaga die dateert van de tweede helft van de dertiende eeuw, waarbij een verhaal wordt verteld van iets voor 900 tot de eerste helft van de elfde eeuw. Er zit genoeg tijd tussen om alles met grote omzichtigheid te benaderen wat betreft een nauwkeurige neerslag van gebeurtenissen.

Reacties zijn gesloten.