
Afgelopen vrijdag was ik in Xanten, waar enkele gebouwen uit de Romeinse stad Colonia Ulpia Traiana zijn nagebouwd. De reconstructies in het archeologische park zijn doorgaans heel goed doordacht. Wat de Duitse oudheidkundigen niet weten, zullen ze u niet tonen en om die reden is bijvoorbeeld het amfitheater nogal kaal. Uit andere steden weten we dat zo’n executieschouwburg was voorzien van allerlei standbeelden maar omdat de sokkels in Xanten (nog) niet zijn opgegraven, zult u die daar dus niet zien.
Bij de bovenstaande herberg lijkt men iets minder terughoudend geweest. We hebben – althans voor zover ik het kan overzien – in feite geen idee van de kleuren die de antieke stad aan de Rijn kan hebben gehad. Dat er is gekozen voor een witgekalkte muur waarvan de onderkant is geverfd met rode menie, is vermoedelijk gebaseerd op informatie uit Pompeii. Misschien vergis ik me, maar het gaat me in het stukje van vandaag minder om de precieze conclusies dan om de methode waarmee die worden bereikt. De oudheidkundige beschikt in dit geval over twee soorten data: enerzijds datgene wat archeologen op een bepaalde plaats uit de grond halen en anderzijds datgene wat hij, om zo te zeggen, importeert uit andere opgravingen.
De oudheidkundige moet wel. Hij heeft altijd onvoldoende informatie. Of het nu gaat om de reconstructie van een herberg of om ons beeld van pakweg slavernij in het oude Griekenland of om de ontwikkeling van de Semitische talen, de oudheidkundige zal altijd te weinig data hebben en dus gegevens moeten benutten die “van buitenaf” komen. Dat is niet erg. Er is geen bezwaar Xanten aan te vullen met informatie uit Pompeii of de slaven in Athene ter vergelijken met die op Haïti, of om gebruik te maken van taal-universalia bij het schrijven van een geschiedenis van het Hebreeuws.
Soms denk je echter dat een parallel onzinnig is. Stel dat je iets moet schrijven over de bekering van een laatantieke Germaanse heerser, pakweg de Friese koning Radboud, tot het christendom. Dan zul je iets moeten tonen van ’s mans oorspronkelijke religie. Dat is een onderwerp waarvan we werkelijk niets weten. Je kunt zo iemand dan Odin en Freya laten aanbidden, maar dan ben je dus wel bezig de Noordse mythologie te importeren naar de Lage Landen. Ik ben er niet zo zeker van of dat wel mag.
Een ander voorbeeld is de toepassing van het Romeinse Recht op de Lage Landen. Zou een erfenis in het oude Xanten zijn doorgegeven op de wijze die oudheidkundigen reconstrueren op basis van het Corpus Iuris? Dat is, zoals ik al eens heb beschreven, een zesde-eeuwse Byzantijnse bewerking van een verzameling uit Beiroet, die op haar beurt weer was gebaseerd op materiaal dat betrekking had op het Italië van de late tweede en vroege derde eeuw eeuw na Chr. Dit kun je pas generaliseren als je kunt bewijzen dat het Romeinse Recht één stelsel was dat in alle gebieden ook werkelijk werd toegepast en dat de teksten die we daarover hebben dat adequaat weergeven.
Wat ik hier beschrijf is het probleem van het eclecticisme: het gebruik van willekeurige parallellen, enkel en alleen omdat je ze toevallig hebt. Je gebruikt de Noordse mythologie of het Corpus Iuris, want daarover weet je iets. Dat oogt op het eerste gezicht aardig maar in feite loop je achter de bekende data aan in plaats van dat je onderzoekt welke data je eigenlijk nodig hebt. Je zult echt met een sterkere aanpak dan eclecticisme moeten komen om een overtuigend verhaal te hebben.
Overigens kan ik u een bezoek aan Xanten gewoon aanraden hoor. De mensen van het museumpark zullen de eersten zijn om het u te vertellen als het anders is dan ze het u hebben getoond. En er werken uitstekende (ook Nederlandstalige) gidsen.
[Geschiedenis is geen amusement, leuk voor een vrijblijvend stukje in een tijdschrift of een item op TV. Het is een wetenschap. In de reeks “Methode op Maandag” (MoM) leg ik uit wat de oudheidkundige wetenschappen, en de historische wetenschappen in het algemeen, maakt tot wetenschappen. Een overzicht van deze en vergelijkbare stukjes is hier.]
Hartelijk dank weer voor dit stuk. Het roept dierbare herinneringen bij mij wakker van jaren geleden. Het museumpark van Xanten is toch voorzien van informatieborden in braille? waardoor het bezoek aan dit park voor mijn man ineens een enorme extra meerwaarde kreeg? Niet alles voorgelezen krijgen maar zelf informatie tot je kunnen nemen: ook dat is een belangrijke educatieve functie waar wij dankbaar voor waren.
Détail: in de 3e alinea, 2e regel van onder staat een r te veel: ter i.p.v. te.
Ik vermoed dat roekeloos eclecticisme juist door veel lezers als een overtuigend verhaal wordt beleefd, omdat een goede literaire schrijver nooit iets laat liggen, dus als je al een rood met witte muur hebt dan doe je daar wat mee. Dat is de manier waarop de mens de gegevens ordent die zijn zintuigen waarnemen, en daarom hebben mensen ook vaak moeite om toeval en opzet van elkaar te onderscheiden. We zijn er van overtuigd dat alles wat we waarnemen met elkaar is verbonden in een duidelijk verhaal.
Klopt, maar wetenschap dient nu eenmaal skeptisch te zijn.
“Ik ben er niet zo zeker van of dat wel mag.”
Van mij wel. Zolang je er maar bij schrijft dat het in hoge mate natte vingerwerk is en dat natte vingerwerk het beste is dat we hebben.
Ter vergelijking: tot 1964 had de Oerknal nauwelijks steviger ondersteuning dan het geloof van koning Radboud. En dan hebben we tegenwoordig het Multiversum, Donkere Massa en Donkere Energie. Het wordt pas oneerlijk als je gaat ontkennen dat er andere mogelijkheden zijn en dat dus aanvullende empirische data gewenst zijn. Zoals je al schrijft: doe niet alsof je een overtuigend verhaal hebt.
Precies: zolang je er maar bij schrijft waar je natte vingerwerk pleegt. Ofwel: zolang je jezelf bewust blijft van je vooronderstellingen en die ook verantwoordt. En het zou zelfs kunnen dat ook empirische data een beperkte houdbaarheidsdatum en een begrensd werkingsgebied hebben. Maar dan kom je wetenschappelijk op onverkend terrein en moet je heel voorzichtig zijn.
Natuurlijk moet je aangeven dat iets een reconstructie is, maar dat is niet mijn punt.
Het punt is: je moet, voor je informatie van buitenaf haalt, eerst nadenken welke informatie je zou willen hebben. Je moet niet achter de informatie aanlopen waarover je toevallig al beschikt. In dat geval maak je de reconstructie afhankelijk van het toeval van de overlevering; wat je wil is dat reconstructie goed is.
De namen van de weekdagen, dinsdag t/m vrijdag, en veel Nederlandse plaatsnamen zoals Donderen, Ermelo, Woensdrecht geven voldoende steun aan de noordse godenwereld in de Nederlanden, al blijven details natuurlijk onduidelijk, maar bijvoorbeeld Heiloo vertelt toch iets over de wijze waarop verering plaatsvond.
Het schrijftafeltje van Tolsum, zie bijv. http://www.tolsum.nl/, geeft aanleiding om te vermoeden dat er inderdaad zo iets bestond als universele toepassing van het Romeinse recht, zelfs buiten de weliswaar nog diffuse limes van de eerste eeuw na Christus. Mogelijk bij gebrek aan toepasselijk Germaans recht.
Om van Radbod een Germaanse heiden te maken die ten strijde trekt tegen het Roomse christendom is historisch nogal achterhaald. Eigenlijk een soort omgekeerd anachronisme. Historici gaan er tegenwoordig vanuit dat de Germaanse stammen in feite al christen waren, zij het in de ketters verklaarde variant van het arianisme. Dat verklaart beter enerzijds de onderlinge tegenstand en anderzijds de toch vrij snelle inculturatie van de Iroschotse variant van het westers-orthodoxe christendom. En dat uiteraard slim gekoppeld aan Frankische, maar ook Saksische, machtspolitiek. Zie bv. Wikipedia: https://de.wikipedia.org/wiki/Arianismus#Verbreitung
Even testen wat deze editor wel of niet kan:
Zie bv. Wikipedia
OK, HTML-code wordt enigszins beperkt ondersteund. Excuses voor mijn niet aan het onderwerp gerelateerde excursie.
Mooie blog, intrigerend vak de oudheid met dat gebrek aan informatie. niet dat het elders anders is, maar die oudheid is behelst veel giswerk, Je kan geen experiment opzetten met een H0 en een H1. Misschien weet iemand een voorbeeld hiervan, Frank?
We weten dat decoratieve interieurschilderingen (de enkele fragmenten die we hebben) een Mediterrane stijl volgden, dus waarom de exterieurafwerking niet?
Als deze ivm het klimaat een andere kleur zouden hebben gehad, dan moet men wellicht ook de dakhelling aanpassen, en afvragen waarom men ook hier galerijen toepaste.
(En er zijn toch wel fragmenten van externe pleisterlagen ergens in onze contreien aangetroffen, me dunkt?)
Dat laatste is waarom ik een voorbehoud maak. Het gaat me niet om de precieze reconstructie maar om de wijze waarop die is bereikt.
Ja, dat bedoel ik met ‘je vooronderstellingen verantwoorden’. Je maakt altijd aannames, je feiten komen uit heel verschillende bronnen, je geheugen kan je in de steek laten en je blik kan bevangen zijn. Dus is het maken van voorbehoud niet alleen nuttig maar vooral noodzakelijk.
“executieschouwburg”
Nou nou, gaan we waardeoordelen geven over de Oudheid? 😉
Er is niets zo gevaarlijk in argumentatie als het begrip ‘parallel’. “Lijkt op” is totaal iets anders dan “is hetzelfde als”.
Dat gezegd, waren de Romeinen natuurlijk wel systeemfreaks. Dus alles wat ze bouwden lijkt ook slaapwekkend veel op elkaar — Hadrianus was misschien de uitzondering in zijn Pantheon, maar dat kwam doordat hij een Graecomaan was. Dat zal in de kleurstelling denk ik ook wel zo geweest zijn, zeker in een militaire stad zoals Xanten. Het was allemaal, avant la lettre, pre-fab.
Xanten is wel erg mooi. Bijna was het verloren gegaan omdat er een amusementspark op zou komen. En uiteindelijk is het een historisch park geworden.
Ik denk dat het een enorme hulp is om (in dit geval de Romeinse) geschiedenis weer tot leven te wekken. Het heeft op mij als kind al enorme indruk gemaakt. Een paar jaar geleden ben ik nog eens teruggeweest en ik vond het weer geweldig.
Ik hou er wel van als ze historische plaatsen na proberen te bouwen. Natuurlijk is er altijd een slag om de arm. Maar zo wacht ik bijvoorbeeld nog steeds op een nagebouwde of volledig restaureerde Egyptische tempel.
Iedereen denkt bij een Egyptische tempel aan geel zandsteen en dat terwijl het een explosie van kleuren was.
Soms mis je wel eens een blog, maar voor wat het waard is:
“’bezig de Noordse mythologie te importeren naar de Lage Landen…….”. Radboud leefde begin 8e eeuw.De Noordse mythologie is pas in de 13e eeuw en 14 eeuw opgeschreven door christelijke schrijvers en behandelde verhalen uit de 9 t/m 12 eeuw. Eén op één deze mythologie toepassen op de Lage Landen lijkt me, gezien de tijdspanne inderdaad in eerste instantie niet zinvol. Desniettemin weten wel iets over de religieuze beleving uit de tijd van Radboud. De Utrechtse doopgelofte uit laatste kwart van de 8e eeuw heeft het over Donar, Wodan en Saxnot. Willibrord heeft het over de Fosite (Fosete). Daarnaast zijn er in Nederland bracteaten
(geslagen tussen 350-450) gevonden en fibulae met afbeeldingen geïdentificeerd als Odin/ Wodan/ Uuoden/ Weda/ etc). Zelfde god, maar andere naam. Tot de zevende eeuw zijn er zgn. Donarkeule geïmporteerd en daarna de Thorhamertjes als tegenhanger van het christelijke kruis. En dan heb je nog de talloze sceata met afbeeldingen van Odin/ Wodan/ Weda etc. We weten dus wel degelijk iets over ’s mans oorspronkelijke religie. Frisia maakte tot de Viking tijd deel uit van dezelfde Noordzeecultuur als de Scandinavische landen, zoals Nelleke Eissennager stelt in een aantal studies. Dat geldt ook voor de religieuze beleving. Het idee van een gekerstend Nederland na inlijving in het Frankische rijk kan al lang de prullenbak in.Tot diep in de 12e-13e eeuw werd de oude religie nog gebezigd naast de christelijke ahv allerlei offergaven, zoals Judith Schuyf in ‘Heidense heiligdommen’ schrijft en mate van niet-christelijke geboortenamen in Frisia.