
Er is wat te doen geweest om de lengte van de Rijn, de antieke Rhenus. Iedereen schreef van elkaar over dat de stroom ruim 1330 kilometer lang was. Feitelijk meet de rivier 1233 kilometer. Althans tegenwoordig. Vroeger was de rivier iets langer, want door kanalen zijn er bekortingen geweest. Maar geen 100 kilometer.
De twee bronnen liggen in de Zwitserse Alpen. De daar ontspringende riviertjes komen samen in de omgeving van Chur, het oude Curia. Vanaf hier stroomt de rivier naar het Bodenmeer: 150 kilometer noordelijker en twee kilometer lager. Bij dit meer, ooit bekend als Lacus Brigantinus, buigt de rivier westwaarts en dondert vervolgens naar beneden over de enorme waterval bij Schaffhausen. Nog even verderop, bij Windisch (Vindonissa), mondt de Aare uit in de Rijn en vanaf daar is de stroom voor schepen bevaarbaar.
Germania Superior
Via Augst, de Romeinse Colonia Augusta Rauracorum, bereikt het water Bazel, en vanaf daar stroomt de Rijn naar het noorden. Links de Vogezen, rechts het Zwarte Woud. Nieuwe rivieren voegen zich bij de stroom: eerst de Neckar, bij Mainz ofwel Mogontiacum de Main. Hier was een belangrijke Romeinse brug.
Even voorbij Mainz buigt de Rijn naar het westen, breekt door het Taunusgebergte, buigt bij Bingen weer naar het noorden en bereikt Koblenz. Die stad, ooit Confluentes genaamd, is vernoemd naar de samenvloeiing met de Moezel (Mosella). Deze rivier vormt de doorgang naar de Saône, de Rhône en uiteindelijk de Middellandse Zee.
Tot Koblenz stroomde de Rijn door de Romeinse provincie Germania Superior, dat ooit een Keltisch sprekend land was geweest. (Rhenus komt van het Gallische Rēnos, “stroom”.)
Germania Inferior
Bij de Vinxtbach stroomt de rivier Germania Inferior binnen. Er zijn nieuwe zijstromen: de Sieg, de Wupper, de Ruhr en de lieflijke Lippe. In deze regio spraken de mensen Germaanse talen. De Vinxtbach markeerde dus een taalgrens en vormt nog steeds de scheiding tussen de Ripuarische en meer zuidelijke dialecten van het Duits.
In de Romeinse tijd begon hier ook de Nedergermaanse limes. Ten westen van de rivier was het Romeinse Rijk, op de oostoever woonden de Germanen. Op ruwweg vaste afstanden verrezen forten voor de hulptroepen, en in sommige plaatsen waren legioenbases. Het oppercommando was gevestigd in Keulen, dat in de Romeinse tijd Colonia Claudia Ara Agrippinensium heette.

Na de Lippe en de Romeinse stad Xanten (Colonia Ulpia Traiana) boog de Rijn in een grote boog naar het westen. Bij het huidige Millingen, nét in Nederland, splitste de stroom zich in tweeën:
- de grote Waal liep langs Nijmegen (Noviomagus) en dan pal naar het westen
- de relatief kleine Nederrijn liep ruwweg naar het westnoordwesten naar Katwijk aan Zee (Lugdunum).
De twee stromen waren destijds welbekend: de Romeinse dichter Vergilius noemde de Rijn bicornis, “met twee horens”. Het gebied ertussen heette Bat-agwiō, “goed waterland”. Ons woord “Betuwe” is ervan afgeleid. Ook de Bataven danken hieraan hun naam. Misschien diende de Drususdam, die ergens bij Herwen (Harh-wiha, “heiligdom”) moet hebben gelegen, om de Waal van meer water te voorzien, maar we hebben eigenlijk geen idee over de functie van dit waterbouwkundige werk.
Ontdekking
De Grieken en Romeinen wisten nauwelijks van het bestaan van de Rijn totdat Julius Caesar deze in 58 v. Chr. aanwees als grens tussen de Gallische volken en de Germaanse stammen. De bewering, te vinden aan het begin van de Gallische Oorlog, is beroemd maar daarom nog niet waar. Langs de Boven-Rijn ging de Keltische cultuur verder langs de Donau naar Bohemen, en verder naar het noorden, stroomafwaarts van de Vinxtbach, spraken de mensen op beide oevers van de Rijn Germaans.
De Romeinen beschouwden de Germanen als angstaanjagend en moeten hun hart hebben vastgehouden toen Caesar in 55 en 53 v.Chr. de Rijn overstak. De expedities dienden overigens geen enkel militair doel, of het moest zijn dat de Romeinse generaal indruk wilde maken op zijn tijdgenoten met operaties in sprookjesland – dit was het land waar eenhoorns woonden (Gallische Oorlog 6.26).
Caesar kreeg navolging. Agrippa, de rechterhand van keizer Augustus, lijkt mensen uit het Taunusgebied te hebben overgeplaatst naar de Rijndelta: de Bataven. De Ubiërs kregen een soortgelijke behandeling en waren de eerste bewoners van Keulen. Later veroverde prins Drusus het Lippegebied, waar bases als Haltern en Anreppen verrezen. Later – misschien na de slag in het Teutoburgerwoud in 9 na Chr., maar vermoedelijk later – gaven de Romeinen hun pogingen het Overrijnse te veroveren op.

Grensrivier
Ten tijde van keizer Caligula, die in 40 het Rijnland bezocht, verrezen diverse forten langs de Rijn, mogelijk als transportweg ter voorbereiding van de verovering van Britannië. Enkele jaren later, in 47, gelastte keizer Claudius zijn generaal Corbulo, die een operatie leidde tegen de Friezen, terug te keren naar de rivier. Of je de waterweg hierna een grens mag noemen, is een kwestie van definitie, al was het binnen het Romeinse machtsgebied wel de overgang van de gebieden die men rechtstreeks bezette en een zone waar men de macht niet door middel van permanente bezetting uitoefende.
Tijdens de regering van Vespasianus (r.69-79) veroverden de Romeinen het Zwarte Woud, dus de regio tussen Midden-Rijn en Boven-Donau. De grensbekorting duidt erop dat de Romeinen inmiddels hadden gekozen voor een defensieve strategie. Soldaten van het Achtste Legioen Augusta legden een weg aan van Straatsburg door het dal van de Neckar naar de bronnen van de Donau. Ter bescherming van dit gebied bouwde Vespasianus’ zoon Domitianus een palissade door de Taunus. Hadrianus, Antoninus Pius en Caracalla bouwden nieuwe forten en versterkingen.
Rond 260 gaven de Romeinen het Zwarte Woud weer op. We lezen over een nieuwe stam, de Alamannen. De Rijn was nu een echte grens en zou dat nog anderhalve eeuw zijn. De oorspronkelijke forten van hout en baksteen op de westelijke oever werden geleidelijk vervangen door echte kastelen van natuursteen. Op de oostoever stonden indrukwekkende bruggenhoofden, zoals het immense bolwerk Divitia (Köln-Deutz), dat de brug bij Keulen beschermde tegen de Franken. Pas in het eerste decennium van de vijfde eeuw verdwenen de grenstroepen van de Rijngrens.
De Rijn en de economie
In de tweede eeuw vinden we langs de Rijn vier legioenbases: XXX Ulpia Victrix bij Xanten, I Minervia in Bonn, XXII Primigenia boven Mainz en VIII Augusta te Strasburg. Samen ruim 20.000 man. In de tussenliggende forten leefden evenveel hulpsoldaten. Al deze mannen hadden graan nodig en dat was meer dan het Rijnland kon produceren. Het graan kwam dus uit het achterland en dat was een enorme prikkel voor de plaatselijke economie.
Tegelijkertijd gaven de soldaten hun geld uit in de steden langs de rivier, die al snel uitgroeiden tot productiecentra. Productiecentra die ook zelf goederen importeerden. Metaalnijverheid en leerbewerking gingen hand in hand met de doorvoerhandel in pelzen, barnsteen, paarden, slaven en zilver. Een bijzonder product was vrouwenhaar, dat nuttig was voor pruiken en katapulten.
Het Rijnland, dat door de Moezel, Saône en Rhône was verbonden met de Middellandse Zee, werd zo een van de belangrijkste economische zones in het Romeinse Rijk. En bleef belangrijk. De stedelijke infrastructuur overleefde min of meer toen het gebied in de vijfde eeuw in handen viel van Franken en Alamannen. Ook in de Middeleeuwen was de corridor van Rhône, Saône, Moezel en Rijn de economische as van Europa.
Leerzaam stukje weer!
Bij de stad Xanten geef je tussen haakjes de Latijnse naam, Colonia Ulpia Vetera. Moet dit niet Colonia Ulpia Traiana zijn?
Ja. Ik verbeter het.
Indrukwekkend overzicht Jona!
‘Door de kanalen zijn bekortingen geweest maar geen 100 km’.
De afgelopen 150 jaar is het stuk tussen Bazel en Mainz systematisch gekanaliseerd. Een kleine 400 km. Al die bochten die er uit zijn gehaald heeft heel wat kilometers opgeleverd. De televisie serie met Huub Stapel bracht het mooi in beeld. Is wel ten koste gegaan van de capaciteit aan waterberging, iets waar ze nu tegen aan lopen.
Grensrivier.
Een rivier is in de eerste plaats een transportweg. Veel economischer dan een landweg omdat je in Mainz bij wijze van spreken je boot of vlot afduwde om in Tiel, Dorestad of Utrecht weer aan te meren. En je hoeft arbeid te verrichten onderweg. Maakt niet uit wie de macht heeft, blijft door de eeuwen heen onveranderd. Daarom wil men altijd graag beide oevers controleren. Jouw economisch deel geeft dit zeer goed weer.
Arbeid te verrichten onderweg = weinig arbeid te verrichten onderweg
Van toen ik als kind een eerste keer een foto zag van het model van Divitia, fascineert deze vesting me. Het model beeldt een indrukwekkend stenen fort uit dat niet moet onderdoen voor Normandische kastelen eeuwen later. Het wringt met wat ik verwacht van een Romeins fort, maar dat kan uiteraard aan mijn verwachtingen liggen. Hoe zeker zijn we dat het er zo uit zag?
Intrigerende beschrijving! Zeker ook door de samenhang met de taalgebieden en de economie.
Wat bij Millingen splitst, is echter de huidige – gekanaliseerde – rivier met het Bijlandsch Kanaal en het Pannerdensch Kanaal. De splitsing in de Romeinse tijd moeten we zoeken in de driehoek Herwen – Spijk – Keeken, mede afhankelijk van de uitvoeringsvariant van de Dam (moles) van Drusus. De Romeinse Rijntak herkennen we nog in de Oude Rijn die tussen Aerdt en Zevenaar doorloopt en waar bij Kandia/Loowaard het Pannerdensch Kanaal op uitkomt, om daarna als Nederrijn richting Westervoort en Arnhem te stromen. Op grond van de klassieke vermeldingen wordt algemeen aangenomen dat de dam deze Rijntak van meer water voorzag en niet de Waal, zoals in de blog staat. Met de “functie” van dit waterbouwkundige werk bedoelt Jona m.i. de “operationele werking”, d.w.z. op welke wijze het water anders verdeeld werd, want dat hangt af van de drie hypotheses voor de bouw en ligging van de dam. En daar zijn we nog niet uit.
Leuk boek: Matthijs Deen, De grenzeloze rivier, verhalen uit het rijk van de Rijn. 2021, uitgever Thomas Rap Amsterdam.
Monografie:
Brian Campbell, Rivers & the power of Ancient Rome. 2012.